‘In het hart van elke winter
zit een trillende lente
en achter de sluier van elke nacht
zit een glimlachende dageraad’
(Kahill Gibran, Syrisch dichter)
Pasen is zo oud als de weg naar Kralingen. Over de hele wereld viert men het einde van de winter en de binnenkomst van de lente. Het nieuwe leven kondigt zich aan. Wat zouden de maanden november tot en met februari treurig zijn als we niet wisten dat het lente wordt in maart. ‘Spring is in the air’, je voelt het, je ruikt het; nieuw perspectief wordt geboren. Met dans en zang noteert de dichter: ‘Leven uw naam is lente!’ Op zoek naar een synoniem voor lente kom je onherroepelijk Pasen tegen. Pasen en de lente zijn onlosmakelijk aan elkaar gekoppeld. In beide ligt de hoop op vitaliteit, uitzicht op een nieuwe doorstart. Niet voor niets verwijst het woord naar het Latijnse Pacua, hetgeen te koppelen valt aan weide, in de sfeer van jong, fris gras. Na het grijsgrauwe weer van de winterdagen gaan de staldeuren wagenwijd open en ondergaan de koeien de uitzinnige vreugde van het sappige groene gras als uiting van het nieuwe leven. Zelfs het doorgaans sombere journaal ruimt er ruim tijd voor in. De Lente en Pasen zijn een en hetzelfde.
Lees verder
Verslag
Kees van den Oord: Groei en veerkracht
Xaveer van de Spank, voorzitter van de stichting Semper Vigilans, heet ieder welkom en houdt een korte inleiding. Deze avond is de eerste in een nieuwe jaarreeks van vier lezingen in de kerk van Bokhoven. Om het gebruik van de kerk te verbreden is in 2012 de stichting Semper Vigilans is opgericht, gericht op het organiseren van activiteiten gerelateerd aan maatschappelijke, culturele en religieuze thema’s. Sindsdien zijn er jaarlijks vier lezingen rond een bepaald jaarthema. Van Semper Vigilans (altijd waakzaam) zijn we ons ‘Anders in de kerk’ gaan noemen: andere activiteiten in het kerkje van Bokhoven.
Dit jaar is het thema ‘650 jaar Antonius Abt Parochie: Verleden, heden en toekomst’.
Aanleiding is het 650-jarig bestaan van de parochie. Dat jubileum is gevierd op 23 maart met een symposium en de presentatie van het boek ‘Pastoors, kasteelheren, Maasboeren: 650 jaar parochieleven in Bokhoven’. De auteurs zijn Frans van Gaal, Wies van Leeuwen, Kees van den Oord en Jacq. Biemans. Zij verzorgen de eerste drie lezingen dit jaar.
Als eerste is deze avond Dr. KEES VAN DEN OORD, historicus en onderzoeker, aan het woord. Onder de titel ‘GROEI EN VEERKRACHT’ spreekt hij over de late middeleeuwen, het ontstaan van de parochie en van de heerlijkheid Bokhoven aan de Maas. Hij geeft de aanwezigen een uitgebreid overzicht en inzicht in de geschiedenis van Bokhoven en de kerk vanaf het ontstaan tot aan het eind van de 18deeeuw. Aan de hand van een mooie power point presentatie vertelt hij interessante feiten en verhelderende achtergronden. Hieronder een korte samenvatting van zijn verhaal; uitgebreidere informatie kunt u ook vinden in het bovengenoemde boek.
De ligging van Bokhoven aan de Maas is van cruciale invloed geweest op de geschiedenis. Het dijkdorp had lange tijd ongeveer 100 inwoners en was een agrarisch dorp. Eeuwenlang hebben de overstromingen van de Maas het leven van de bevolking van Bokhoven bepaald. Het agrarisch leven was zeer moeilijk en het water leverde vaak veel schade op aan de huizen en schuren; ook in de kerk stond dan het water.
Bokhoven behoorde tot het prins-bisdom Luik. De Heer van Bokhoven woonde in een kasteel (eind 18deeeuw door de Fransen verwoest) tegenover de kerk. En is altijd een nauwe verwevenheid geweest tussen de pastoors van de parochie en de kasteelheren. In 1134 vestigden zich enkele Norbertijnen in Berne, toen nog aan dezelfde kant van de Maas. De Norbertijnen bedienden een groot gebiedmet parochies in de wijde omgeving, waaronder Bokhoven. In 1369 werd Bokhoven, na goedkeuring door de bisschop van Luik, een zelfstandige parochie, nadat in 1363 een kapel was gebouwd die gefinancierd werd door de Heer van Bokhoven. Deze kapel groeide uit tot een volwaardige kerk.
De geschiedenis van de parochie is nauw verweven met die van de kasteelheren. Over het algemeen was de verhouding tussen pastoors en kasteelheren goed; de pastoors hebben tot 1625 op het kasteel gewoond en daar van alle faciliteiten gebruik kunnen maken. Voor het voortbestaan van de parochie was kasteelheer baron van Immerseel (Engelbert I) belangrijk; door zijn toedoen is Bokhoven gespaard gebleven van de beeldenstormers. De Norbertijnen zijn tot heden verantwoordelijk voor de geestelijk zorg van de parochie. Veel pastoors zijn ook abt van de Abdij van Berne geweest.
In 1500 is de kerk toegewijd aan Antonius Abt, beschermheilige tegen besmettelijke ziekten van mens en dier, belangrijk dus voor de boerenbevolking. Het kerkgebouw heeft in de loop van de eeuwen diverse veranderingen en uitbreidingen ondergaan. In de eerste helft van de 17deeeuw werd de kerk een toevluchtsoord voor geestelijken en leken katholieken uit de omgeving,waar zij in vrijheid de sacramenten konden ontvangen. Dat kon omdat Bokhoven onder bescherming stond van de Heren van Bokhoven en ressorteerde onder de prins-bisschop van Luik.
Na de lezing was er ruimte voor reacties. Onder andere werd de vraag gesteld hoe de relatie tussen Cornelius, paus van 251-253, en Bokhoven tot stand is gekomen. De verering van de heilige Cornelius is geïntroduceerd door pastoor van Roosmalen die vond dat Bokhoven wat meer religieus elan kon gebruiken. Nadat hij in 1839 in het bezit was gekomen van enkele stukjes bot van Cornelius en van de paus toestemming had gekregen voor verering van deze heilige, organiseerde van Roosmalen een bedevaart, die tot op heden jaarlijks in september gehouden wordt.
Aan het eind van de interessante avond, met in de pauze fraai orgelspel door dhr. Rob Dommisse, werd de spreker hartelijk bedankt voor zijn interessante verhaal. De ongeveer 50 aanwezigen werden uitgenodigd om met een drankje nog wat na te praten.
De volgende lezing is op 5 juli door Dr. Wies van Leeuwen. De titel van zijn lezing is ‘Kerk, een schrijn van het verleden’.
Bekijk ook meer foto’s in kader van het 650 jarig bestaan van de fotograaf Gerard van den Bosch.
Patrick Kuis, ‘Van roeping naar roepende in de woestijn’
“De ontwikkeling van een overvloed aan religieuze roepingen en Nederlandse missionarissen naar niet-christelijke landen, naar het huidige grote priestertekort in eigen omgeving en hoe daarmee om te gaan. Invloed op het kerk zijn. Het gewijde ambt in de toekomst. Wat als de kerk blijft vasthouden aan de exclusieve bediening van de sacramenten door enkel mannelijke celibataire priesters? Wie roept wie?”
Patrick Kuis refereert aan een Bijbeltekst, waarin de nog jonge Samuel -tot drie keer toe- vergeefs geroepen wordt door Jahweh. Wanneer Eli hem dan adviseert zich open te stellen en te antwoorden met: “Spreek, Uw dienaar luistert” dan ontstaat er communicatie. Hij benadrukt daarmee dat, wanneer God je roept, je moet luisteren; jezelf openstellen en daardoor kun je Hem antwoorden.
Door dit proces ontstaat nieuw licht, nieuw leven. Ook in onze complexe tijd worden zowel individuen als gemeenschappen nog steeds geroepen. Zelf herinnert spreker zich zijn roeping, toen hij als misdienaar in Lourdes geraakt werd en antwoordde via de opleiding op het seminarie en al biddend en ontdekkend op weg ging, samen met zijn confraters. “Een geweldige tijd, vooral omdat het in samenwerking met en in de gemeenschap gebeurde”.
Daarna werkte hij een aantal jaren in Den Bosch, waarbij dit geluksgevoel verder werd uitgebouwd door het op constructieve wijze bezig zijn met het uitbouwen van die gemeenschap. Tijdens een volgende fase in zijn leven bemerkte hij, dat hij zijn medebroeders met de dag meer miste. Dat deed hem belanden in een dorre, droge woestijn.
Naar de mening van spreker roept de Kerk nog steeds. Wel heeft hij het idee, dat er steeds minder geluisterd wordt. De geschiedenis leert ons dat er in het verleden meerdere tijden zijn geweest, waarop zulks geschiedde.
Crisis in roepingen loopt parallel aan crisis in het geloof en in de kerk. Toch moeten we niet bang zijn, immers God laat ons niet in de steek. Vergelijk de periode rondom Luther toen de kerk ook zwaar in de verdrukking zat. Steeds ontstaat er echter nieuw perspectief. Het verleden leert ons eveneens dat na elk concilie, soms na korte of langere tijd, nieuw elan ontstaat. We moeten en mogen dus niet wanhopen.
Maar we moeten ons natuurlijk wel open blijven stellen. Ook al zijn wij roependen in de woestijn, we moeten God steeds toelaten in ons hoofd, in onze gedachten, in ons hart, in ons hele zijn. Dan gaan we merken we dat we, net als die jonge Samuël, worden geroepen. Geroepen om vorm en inhoud te geven aan de gemeenschap.”
Zijn gewijde ambtsdragers nog nodig? Naar de mening van spreker zijn over enkele generaties de huidige parochiestructuren verdwenen en gaan we samen vanuit de gemeenschap al werkende en biddende op weg naar een nieuwe beleving. Daarbij zullen de kloostergemeenschappen het fundament zijn waarin de sacramentele aspecten van de Kerk zullen voortbestaan. Dus De Kerk als sacrament zal blijven voortbestaan. Wij allen worden via het doopsel lid van die bijzondere gemeenschap. “
Laat priesters toch trouwen is een veel gehoorde opmerking. Maar daardoor zal, naar de stellige overtuiging van spreker het sacrament van het priesterschap in essentie aangetast worden, aldus spreker. Per saldo kun je maar één heer dienen; hetgeen betekent: of 100 percent gaan voor de gemeenschap, of 100 percent voor het gezin. Als priester ging ik steeds voor de volle 100 procent voor de gemeenschap; nu ga ik voor mijn gezin.
Naar aanleiding van een vraag over uit het ambt treden, de woestijn en de eenzaamheid van de mens, antwoordt spreker: Niemand is gemaakt om alleen te leven, dat heb ik ondervonden. Ik miste de gemeenschap en voelde me vereenzamen. Als eenling was het mij niet langer gegeven om mijn roeping te volgen. Vanuit die ervaring kan ik wat betekenen voor de eenzamen. En vergeet niet: niet alleen ouderen zijn eenzaam, maar ook jeugdigen.”
Een aanwezige diaken zegt dat hij het jammer vindt dat het fenomeen diaken niet aan de orde is gekomen. Dat mondt uit in de vraag: “Waarom wordt spreker geen diaken?” Deze schetst de kerkelijke prudentie rondom de driewijdingen (diaken, priester, bisschop).
Een andere vraag betreft de feitelijke situatie waarin de kerk zich als instituut bevindt. Daarbij verwijst de inleider er op dat Noordwest Europa mogelijk een nieuw missiegebied wordt en dat de nieuwe organisatie daarop afgestemd gaat worden. Duidelijk is dat de priesters het niet alleen af kunnen, maar dat de gemeenschap veel zelf zal moeten doen.
Er wordt stilgestaan bij de kerk in crisis, gezien ook de misbruikschandalen. De kerk als vehikel is in versukkeling geraakt; ze heeft te weinig aandacht besteed aan de basis. Desondanks blijft ze in de toekomst nodig. Bisschop de Korte heeft daarover gezegd: “Je moet en kunt je anders opstellen, constructiever. ” Jammer is het wel, dat bij de jeugd vaak een lauwe houding wordt waargenomen. Het katholiek onderwijs zou daar mede schuldig aan zijn.
Thea van Blitterswijk, ‘Ben ik mijn broeders hoeder?’ Inspiratie uit Tilburg
De derde bijeenkomst van ‘Anders in de kerk’ rond het jaarthema ‘Pro Deo’, werd verzorgd door Thea van Blitterswijk, Directeur van Het Ronde Tafelhuis Interreligieus centrum. Pastor Norbertijnenparochie Heikant-Quirijnstok.
Het Ronde Tafelhuis in Tilburg Noord heeft als doelstelling wijkbewoners met al hun verscheidenheid in religie en cultuur met elkaar in contact te brengen. Dat doen zij door het organiseren van activiteiten, het huisvesten van organisaties met een culturele of religieuze achtergrond. Daarnaast zijn zij een volwaardige partner van organisaties in wijk en stad. Een belangrijk aspect van hun werk is de ontmoetingsfunctie, ieder die dat wil is welkom voor een gesprek of activiteit.
Hier vertelde Thea van Blitterswijk over. Met zachte stem en zeer bevlogen. Vooral de ontmoetingen blijken belangrijk in het Ronde Tafelhuis en de betovering van de verhalen. Het wonder krijgt op deze plek in Tilburg Noord een plaats terug in de samenleving. Her-toveren noemt ze dat.
Het Ronde tafelhuis is in 2008 geopend en heeft zich ontwikkeld tot een plaats waar mensen op verhaal kunnen komen, maar ook waar mensen hun verhaal kunnen schrijven over de toekomst. Iedere vreemdeling brengt zijn eigen God mee, aldus Thea van Blitterswijk. Iedere vreemdeling is blij met belangstelling in zijn of haar verhaal. Het voelt als erkenning in zijn of haar mens-zijn. Dit is niet te organiseren maar gebeurt op de plaats waar 12 groepen een thuis gevonden hebben in Tilburg Noord. Daar gaan zijn met elkaar in gesprek over gebeden en poëzie.
Het gesprek daar gaat het dus om. Een belangrijke randvoorwaarde hiervoor is een sfeer waarin dat kan gebeuren, aldus Thea van Blitterswijk. Want in de spontane gesprekken gebeurt het (wonder). Dankzij de ontmoetingen en de gesprekken is er zorg voor elkaar buiten de vieringen van de afzonderlijke groepen om. De groepen doen ieder hun eigen ding. Maar mensen uit de verschillende groepen helpen elkaar ook thuis, zij trekken met elkaar op, zij zijn hun broeders hoeder.
Komt zoiets door alleen idealisme tot stand? Idealisme is zeker een belangrijk ingrediënt maar daarnaast kan zonder een grote dosis realisme en hard werken niets bereikt worden. Dit maakte Thea van Blitterswijk duidelijk in de discussie.
Het is met name opboksen tegen de vooroordelen die breed uitgemeten worden in de media. Daarom is er in de afgelopen tien jaar door de organisatie veel tijd en aandacht besteed aan de relatie met de geboren en getogen Tilburgers in de omgeving waarin het Ronde Tafelhuis gehuisvest is.
De levendige discussie met de inleider van deze avond werd vooraf gegaan door een muzikaal intermezzo verzorgd door de getalenteerde jonge violiste Lexie Kiep en traditioneel volgde na de discussie een genoeglijke nazit.
Frank van Beers: ‘Ieder voor zich?’
De tweede bijeenkomst van ‘Anders in de kerk’ rond het jaarthema ‘Pro Deo’, werd verzorgd door Frank van Beers, Bestuursvoorzitter van Cello en voormalig openbaar bestuurder. Het thema van de avond was: ‘Ieder voor zich?’
De inleider opende met een schets van zijn eigen leven. Hij belichtte drie rollen: Frank de werkende mens, Frank de vrijwilliger en Frank de familieman. Hierdoor ontstond het beeld van een man met een rijk en sociaal/maatschappelijk actief leven met daarin als rode draad de drijfveer om iets voor anderen te willen betekenen. “Van thuis uit meegekregen”, aldus Frank van Beers, “Iets dat je gewoon wilt doen”,
Hierna voerde hij de aanwezigen in vogelvlucht door de geschiedenis van de liefdadigheid in Nederland. Van de middeleeuwen tot de Bataafse Republiek was liefdadigheid onderdeel van de samenleving, religieus gedreven en gebaseerd op particulier initiatief. Dit verschoof enigszins met de 2e armenwet uit 1854. Het antwoord van de Staat op de sociale onrust ten gevolge van de Industriële Revolutie. Echter pas in de naoorlogse periode vond een grote verschuiving plaats. Via de sociale wetgeving ging de centrale overheid steeds meer voor de burgers doen. Met als logisch gevolg stijgende overheidsuitgaven.
Illustratief hiervoor was de zorg. In 1975 bedroegen de overheidsuitgaven 10,5 miljard gulden per jaar, omgerekend 775 gulden per persoon en 9% BBP. In 2016 was dat 97 miljard euro per jaar, 5.700 euro per persoon, 13% BBP.
De vraag rees: is op termijn de gezondheidszorg nog wel betaalbaar? Marktwerking werd geïntroduceerd evenals het concept van de participatiesamenleving. Daarnaast werden taken bij decentrale overheden neergelegd. Wat dit laatste betref was 2015 een belangrijk jaar voor de zorg. Zaken die centraal via de AWBZ geregeld waren, werden bij de gemeenten neergelegd via de WMO, de Jeugdwet, de WLZ en de participatiewet. Maar … met minder middelen.
“Het lijkt”, zegt Frank van Beers, “alsof we daarmee als samenleving een stap terug deden in de tijd.
En er zijn zeker kritische kanttekeningen te plaatsen bij deze ontwikkeling”, zo vervolgt hij. “hoge eisen, beperkte middelen, gemeenten die er niet klaar voor waren en de grenzen van het absorptievermogen van de samenleving”. Toch ziet Frank van Beers de voordelen van deze ontwikkeling. Hij noemt: grotere invloed van de burger omdat de gemeentepolitiek dichterbij de burger staat, de gemeenten die goed in staat zijn alles goed te regelen en de WMO die ‘inclusief’ is.
Tenslotte is er aandacht voor Cello, zijn eigen organisatie. Deze omvat 160 locaties waar 2600 medewerkers onderwijs verzorgen voor 2434 leerlingen met een lichamelijke en/of geestelijke beperking en waar 1700 vrijwilligers actief zijn. Wat Frank van Beers opvalt is het grote enthousiasme, de bescheidenheid en de trouw van deze vrijwilligers. Kenmerkend voor de cultuur bij Cello is: vóór elkaar. Nooit: ieder voor zich!
Het zeer passend muzikaal intermezzo dat op de inleiding volgde werd uitgevoerd door Ad de Laat (zang en gitaar) en Marino van Liempt (zang en elektrische piano).
In de discussie werd met name ingegaan op de gevolgen van het decentraal beleggen van taken in combinatie de beperkte beschikbare middelen. Vooral voor de Jeugdzorg wegen deze gevolgen zwaar. Traditioneel volgde na de discussie een genoeglijke nazit.
Frank Bosman: ‘God voor ons allen?
Samenvatting van de 1e bijeenkomst van ‘Anders in de Kerk’ op 16 maart 2018 in het kerkje van Bokhoven rond het thema: ‘Pro Deo: Bestaat God nog wel voor ons?
De eerste bijeenkomst van ‘Anders in de kerk’ rond het jaarthema ‘Pro Deo’, werd verzorgd door Frank Bosman, Cultuurtheoloog, verbonden aan de Faculteit Katholiek Theologie van de Universiteit van Tilburg. De prikkelende inleiding van Bosman was getiteld: ‘God voor ons allen?’.
De leidende vraag in het leven van Frank Bosman is: Wie is God voor mij? De inleider neemt ons bij het beantwoorden van deze vraag mee in zijn persoonlijk levensverhaal.
Frank Bosman is geboren in Leidschendam als enig kind in een RK gezin. Hij had de wens om priester te worden. Maar dit veranderde toen hij zijn huidige vrouw ontmoette. De echtgenote van Frank Bosman maakte deel uit van de Emmanuel beweging. De volgers van de deze beweging hadden de verantwoordelijkheid het evangelie te prediken omdat het einde der tijden nabij was. Als de volgers hen niet bekeerden, rustten allen die niet bekeerd waren op hun ziel.
Dit riep de vraag op: moeten we God naar de wereld brengen of is hij daar al?
Na ampele overwegingen was de conclusie van Bosman: wij zijn ontslagen van de plicht God naar de wereld te brengen. Wel hebben we de plicht om God te herkennen en aan te wijzen. Mensen zeggen dat God verdwenen is. Echter: God is incognito. Hij speelt verstoppertje. Met andere woorden: God steekt zijn neus om de hoek op plaatsen waar je het niet verwacht.
God heeft ons niet verlaten, Hij is er voor ons. Frank Bosman ziet zichzelf voor de opdracht gesteld: het voortdurend herkennen van de onzichtbare God (in tegenstelling tot God naar de wereld brengen). Dit beschouwt hij als het doel in zijn leven. God is er voor iedereen.
Na het muzikaal intermezzo waarin Peter van Aerts (koordirigent) het gehoor ademloos wist te boeien met zijn vertolking van werken van Bach en Piazolla op gitaar, ging Frank Bosman het gesprek aan met de aanwezigen.
Aan de orde kwam onder andere de vraag: wat zeg je tegen degenen die het geloof niet hebben?
Eerst schertsend: ‘Dat ze een beetje pech hebben’, later serieus: ‘Laten zien wat mij vreugde en inspiratie voor de wereld geeft’.
Ook de vraag: hoe leg ik mijn kleinkinderen uit dat God liefde is (kijkend bijvoorbeeld naar de situatie in Syrië). Met andere woorden hoe te geloven in een goede almachtige God in een slechte wereld? Volgens Bosman is dit een eeuwenoude vraag, die door theologen het Theodicee-probleem wordt genoemd. Theodicee betekent: aanklacht tegen God. Het grote thema van het Bijbelboek Job. Binnen de Christelijke traditie zijn verschillende antwoorden geformuleerd op de vraag naar het kwaad. Maar elke theoretische uiteenzetting smelt volgens Bosman weg tegenover de concreet lijdende mens. Kun je God verwijten dat wij allen slechte dingen doen?
Een andere kwestie die aangesneden werd, was: de mens schept zijn God. Hierop poneerde Bosman de stelling: als wij God maken, is het niet mogelijk dat God de mens geschapen heeft. De inleider concludeerde dat in deze discussie de vertrekpunten zo ver uit elkaar liggen dat een gedachtewisseling hierover niet mogelijk is. Over het bestaan van God kan immers geen bewijsvoering worden aangevoerd. Dat is geloof.
Na theologische bespiegelingen van zowel de inleider als de aanwezigen volgde traditiegetrouw de genoeglijke nazit.
Op 25 mei neemt Frank van Beers, bestuursvoorzitter van Cello en voormalig openbaar bestuurder, het stokje over met een inleiding getiteld: ‘Ieder voor zich?’.
Hirsch Ballin, ‘Perspectieven voor de Democratie’
“Perspectieven voor de democratie”
De vierde lezing rond het jaarthema ‘Democratie’, georganiseerd door de Stichting Semper Vigilans in het kerkje van Bokhoven, werd verzorgd door
Prof. mr. dr. Ernst Hirsch Ballin, hoogleraar aanTilburg University en hoogleraar Rechten van de Mens aan de Universiteit van Amsterdam, voormalig minister van Justitie in verschillende kabinetten voor het CDA.
Hisch Ballin geeft aan dat het begrip democratie nog niet zo makkelijk te omschrijven is. Het is de staatsvorm waarbij de meerderheid beslist binnen kaders, met waarborgen voor de minderheid.
Echter democratie kan de democratie om zeep helpen.
We leven in een onzekere tijd. Een politiek debat is veranderd in een wedstrijd in gevatheid, aan het eind wordt gepeild wie de winnaar is. Omdat de rol van politieke partijen sterk veranderd is, er wordt niet meer een leven lang op één vaste politieke partij gestemd, is het van belang zoveel mogelijk kiezers te trekken.
Er wordt gedebatteerd op het scherpst van de snede, de tegenstander moet verslagen worden. Het is dan voor de kiezer vaak moeilijk te begrijpen dat vervolgens in een kabinetsformatie de tegenstanders samen gaan werken, en zoeken naar een gemeenschappelijke basis.
Daarnaast is er sprake van korte termijn denken, er wordt 4 jaar vooruit geregeerd, lange termijn planning is minder aan de orde. Dit komt het vertrouwen in de democratie niet ten goede.
Er wordt gerefereerd aan de eerste bevindingen van de Staatscommissie parlementair stelsel onder leiding van Johan Remkes, de commissie die zich bezig houdt met het onderzoek of de parlementaire democratie moet worden veranderd om beter te functioneren en is ingesteld om tegemoet te komen aan onvrede in de samenleving over de mogelijkheden om betrokken te zijn bij politieke besluitvorming.
Zes thema’s zijn hierbij opgemerkt, die in de komende tijd verder onderzocht worden. Deze zijn het principe van vertegenwoordiging(1), de rol van politieke partijen(2), de kabinetsformatie en met name de lengte ervan(3), de weerbaarheid van de democratie(4), de macht van de nationale overheid(5) en het tweekamerstelsel(6).
Hirsch Ballin heeft daarnaast nog een zevental punten die volgens hem van belang zijn om de democratie goed te laten functioneren.
De tijdsfactor, zoals eerder genoemd: perspectieven over generaties heen versus 4-jaar vooruit regeren, is er een van. Burgerschapsvorming, wezenlijke kennis en begrip van de grondwet, is een andere.
Daarnaast is het van belang te beseffen wie “wij” eigenlijk zijn. Nu er zoveel mensen zijn die grensoverschrijdende bindingen hebben, is er het gevaar dat we mensen uitsluiten.
Moderne communicatie kan een bedreiging zijn, naast de vele mogelijkheden die het biedt. En bij soevereiniteit, als in Nederlandse soevereiniteit handhaven binnen de EU, dient men te beseffen dat er altijd grensoverschrijdende taken geweest zijn en zullen zijn, zoals bijvoorbeeld bij het bestrijden van de misdaad.
De onafhankelijke rol van de rechter is ook een van de punten die onlosmakelijk bij de democratie horen. En tenslotte met betrekking tot globalisering en migratie is van belang dat gekeken wordt naar de grondoorzaken hiervan: het gebrek aan perspectieven in het thuisland.
Na een boeiend muzikaal intermezzo gaf prof. dr. Hirsch Ballin antwoord op vragen uit het publiek.
Op de vraag hoe een politiek debat op televisie anders zou kunnen verlopen, en niet ontaarden in, zoals eerder genoemd, “een wedstrijd in gevatheid”, is het antwoord er een ander format gebruikt zou kunnen worden door de publieke omroepen. Antwoorden worden bepaald worden door de vragen die gesteld worden, en de vragenstellers.
Bij het probleem van korte-termijn-beleid wordt geopperd of een langere regeringsperiode van 6 jaar geen verbetering zou zijn. HB geeft aan dat het een punt van overweging zou kunnen zijn, maar er dan geen wezenlijke veranderingen zouden plaatsvinden voor de Parlementaire Democratie. Over een voorstel om het kiesstelsel te veranderen, en een kiesdrempel in te stellen, zoals b.v. in Duitsland gebruikelijk is vindt hij hetzelfde.
Op de vraag hoe hij denkt over referenda geeft hij aan dat hij dit een ongeschikt instrument vindt om tot besluitvorming te komen. Het gevaar is groot dat, met de invloed van de sociale media, de publieke opinie gemanipuleerd wordt, zoals bij en Oekraïne-referendum. De vraag, gesteld na een referendum: “en wat nu?” is vaak moeilijk te beantwoorden.
Als afsluiting van deze inspirerende avond is er weer de gezellige nazit.
Gerard de Korte: ‘Democratie en Christendom’
De derde lezing rond het jaarthema ‘Democratie’, georganiseerd door de Stichting Semper Vigilans in het kerkje van Bokhoven, werd verzorgd door monseigneur Gerard de Korte, bisschop van Den Bosch. De Korte sprak voor een volle kerk over ‘Democratie en Christendom’.
De bisschop plaatste de directe relatie van democratie met het christendom in een helder historisch kader. Niet het oude Athene is volgens de Korte de bakermat van ons huidige democratisch bestel, maar de tijd van de Verlichting en de Franse Revolutie. In deze periode maakten de eeuwenoude ideeën van het absolutisme en de macht van de kerk en de aristocratie plaats voor de principes van vrijheid, gelijkheid en broederschap. Met de door de liberaal Thorbecke geïnitieerde grondwetsherziening van 1848 werd de basis voor de huidige parlementaire democratie gelegd. Ook het katholicisme profiteerde hiervan, volgens de Korte, door de mogelijkheden tot emancipatie te omarmen.
De huidige Rooms Katholieke kerk is geen democratie maar functioneert wel in een wereld met een democratisch ethos. Als voorbeeld noemde de Korte de wijze waarop hij vorig jaar tot zijn beleidsplan is gekomen. In de periode mei tot en met september maakte de Korte een rondgang door de 12 decanaten van het Bisdom om te horen wat er leeft. De diverse raden rondom de bisschop, zoals de priesterraad, het kapittel en de lekenraad, functioneerden daarnaast als klankbord om ideeën te bespreken. Op basis van deze input is het beleidsplan: ‘Samen bouwen in vertrouwen’ in oktober 2016 geschreven, aldus de Korte.
Na het muzikaal intermezzo waarin Louis Baaijens (cello) en Wim Fransen (orgel) onder andere werken van Vivaldi ten gehore brachten, ging Bisschop de Korte het gesprek aan met de aanwezigen.
Gesproken werd onder andere over de koers die de Bisschop naar de toekomst heeft uitgezet. De Korte noemde als belangrijkste pijlers hiervan: inzetten op vrijmoedig getuigen van het Evangelie, nieuwe mensen bereiken door gezin- en familiepastoraat en de aanwezige volksvroomheid, zoals de Maria verering koesteren. Hier ligt overigens wel een spanningsveld volgens de Korte: enerzijds is het belangrijk de krimp die er is, zorgvuldig te begeleiden, wat voor de vele betrokkenen demotiverend is en anderzijds gelovigen te motiveren missionair te zijn en in actie te komen.
Verder over de crisis in de Kerk. Volgens de Korte zit hier een diepere crisis onder, namelijk de crisis in de westerse wereld rond de Godsvraag. Wereldwijd gezien is de Kerk zeer vitaal. Een op de drie wereldburgers is Christelijk gedoopt.
Ook kwam de nominatie van de Bisschop door de Vereniging tegen Kwakzalverij ter sprake. Dit vanwege de positie die hij inneemt met betrekking tot exorcisme. De Korte legde uit dat exorcisme geen verschijnsel is uit de Middeleeuwen. Elk bisdom heeft een exorcist. Dat is altijd zo geweest. In het christelijke geloof bestaan zowel Gods geest als kwade geesten. De geestelijke wereld is een realiteit. Van belang is echter volgens de Korte om het exorcisme niet te willen uitspelen tegen de psychiatrie.
Na een inspirerende gedachtewisseling met de Bisschop volgde traditiegetrouw de genoeglijke nazit.
De jaarcyclus wordt op 20 oktober afgesloten met een inleiding van Prof. dr. Ernst Hirsch Ballin, hoogleraar aan Tilburg University en hoogleraar rechten van de mens aan de Universiteit van Amsterdam, waarin hij de ‘Perspectieven voor de democratie’ zal belichten.
Pieter Tops: ‘De ontwikkeling van de democratie als staatsvorm’
INTEGRALE TEKST
DEMOCRATIE ALS MEERVOUDIG IDEE door Pieter Tops, hoogleraar bestuurskunde
Lezing Anders in de Kerk, Bokhoven, 12 mei 2017. Deze tekst vormt de basis voor de lezing, maar zal niet letterlijk worden uitgesproken. 1)
Dames en heren,
Zo’n twee weken geleden was ik op het stadhuis in Den Bosch aanwezig bij de
jaarlijkse lintjesregen. Ik vond het een verbluffende bijeenkomst, ontroerend en
indrukwekkend tegelijk. Ontroerend vanwege de emoties die de gebeurtenis opriep
bij de gedecoreerden en hun naasten, indrukwekkend vanwege de reden waarom ze
gedecoreerd werden: door zich dikwijls tomeloos en langdurig in te zetten voor ‘het
gemeen’, voor de gemeenschap, voor een belang dat verder ging, veel verder, dan
hun directe eigenbelang.
Het was ook een moment waarop de staat en de burger elkaar op een bijzondere
manier ontmoeten. De plechtigheid vond plaats in het stadhuis, in de raadszaal zelfs,
de lintjes werden uitgereikt op gezag van de koning, de uitreiking zelf geschiedde
door de burgemeester. De overheid liet op deze manier zien veel waardering en
bewondering te hebben voor burgers die zich voor een algemeen belang inzetten.
Hoewel het misschien voor velen niet de eerste associatie zal zijn, was het een
bijeenkomst die in mijn ogen ook veel met democratie te maken heeft. Het was een
moment waarop de formele democratie – vertegenwoordigd door de instituties van
de overheid – in aanraking komt met de alledaagse democratie – met de inzet van
burgers voor de samenleving in het dagelijkse leven. Of anders uitgedrukt: de
politieke democratie en de maatschappelijke democratie vloeiden hier in elkaar over,
konden hier probleemloos en zonder conflicten naast en met elkaar bestaan.
Dit is precies het thema wat ik vanavond met u wil opnemen. Ik ben gevraagd om iets
te vertellen over de geschiedenis van democratie. Ik zal dat doen door een aantal
opmerkingen te maken over de verhouding tussen politieke en maatschappelijke
democratie. Ik zal ingaan op het historische denken daarover en ik zal dat vervolgens
toespitsen op enkele actuele vragen in onze democratie.
*
Wanneer we het over democratie hebben, denken we snel aan een
besluitvormingsmethode. Democratie is dan een manier om burgers invloed te laten
hebben op beslissingen die door ‘machthebbers’ (de overheid), op welke manier dan
ook georganiseerd, genomen worden. Ik noem dat politieke democratie.
Een klassieke vraag is dan bijvoorbeeld wie er tot die groep van ‘burgers met invloed’
gerekend kunnen worden; democratisering wordt dan gezien als een proces waarin
die groep steeds groter wordt. Van een elite van welgestelde burgers via alle
mannelijke burgers tot alle burgers op een grondgebied, inclusief vrouwen en – later
– migranten. Op deze wijze worden steeds meer mensen in het collectieve
besluitvormingsproces opgenomen.
Een tweede klassieke vraag betreft die naar de organisatie van dat
besluitvormingsproces. Dat kan enerzijds via een stelsel van vertegenwoordiging,
waarin burgers op andere burgers stemmen die namens hen de collectieve
besluitvorming verzorgen. Of het kan via een stelsel van directe democratie, waarin
burgers zelf over onderwerpen stemmen; vaak spreken we dan van referenda, die
weer in allerlei soorten en maten voorkomen. Zowel vertegenwoordigende als
directe democratie worden met kracht van principiële argumenten verdedigd. Zelfs al
zou directe democratie op grote schaal mogelijk zijn – en de technologie stelt daar
organisatorisch toe in staat – dan nog zou vertegenwoordigende democratie te
verkiezen zijn, vinden velen. Het proces van debat en argumentatie waarin zoiets als
een algemeen belang gevonden wordt, zou in die laatste vorm beter en op een hoger
niveau ontwikkeld kunnen worden dan in een systeem van directe democratie, dat
toch vooral een aggregatie van onbemiddelde kiezersvoorkeuren zou zijn. Er zijn er
ook die de directe democratie juist daarom prefereren.
Een derde klassieke vraag is of die collectieve democratische besluitvorming via
verkiezingen moet worden georganiseerd. Dat is voor ons zo’n vanzelfsprekendheid
dat die vraag bijna niet meer gesteld wordt, maar David van Reybroeck heeft in zijn
pamflet ‘Tegen verkiezingen’ met kracht van argumenten betoogd, dat democratie en
verkiezingen niet per se bij elkaar horen. Er zijn ook andere manieren om democratie
te organiseren, zoals via loting, hoewel de concrete uitwerking van dat idee voorlopig
nog niet vermag te overtuigen.
Veel van de actuele discussies over de stand van onze democratie hebben betrekking
op één of meer van deze drie klassieke vragen. Zij dreigen voortdurend de discussie
over democratische vernieuwing te domineren. En natuurlijk blijven zij van belang.
Toch hebben zij iets in zich van trekken aan het verkeerde eind van het touw. Of
sterker nog: van gras dat niet harder gaat groeien als je aan de sprietjes trekt.
*
Ik zal hier een andere benadering van democratie centraal stellen, één die stevig
geworteld is in de geschiedenis van het denken over democratie. In deze benadering
is democratie niet alleen een besluitvormingsmethode, maar ook een
maatschappijvorm. Naast politieke democratie kennen wij maatschappelijke
democratie. De twee zijn nauw met elkaar verbonden en kunnen niet zonder elkaar.
Sterker: klassieke denkers over democratie zagen al de noodzaak van
maatschappelijke democratie. Alleen de invoering van democratische instituties, van
democratie als besluitvormingsmethode, is onvoldoende en levert vaak problemen
op. Dat hebben wij kunnen zien in de processen van dekolonisatie na de Tweede
Wereldoorlog of ook in de veranderingen in Oost-Europa na 1989. Het louter
introduceren van democratische wetgeving is ontoereikend. Alleen door de
aanwezigheid van een democratische geest op het laagste niveau, in de gemeenten,
kan de democratie in stand worden gehouden.
Wij ontlenen dit inzicht vooral aan het werk van Alexis de Tocqueville, een Franse
edelman, die in de eerste helft van de 19 e eeuw naar Amerika trok om daar de
werking van de democratie te gaan bestuderen. Het boek dat hij daar over schreef, is
volgens sommigen ‘Hét boek over de democratie’. De belangrijkste les die Tocqueville
uit zijn Amerikaanse ervaringen trok: een democratische overheid kan alleen goed
functioneren als er ook sprake is van een democratische samenleving. Dat wil zeggen:
een samenleving waarin mensen bereid zijn om zich op basis van welbegrepen
eigenbelang voor elkaar en voor de gemeenschappelijke zaak in te zetten.
Democratie is dus niet alleen een politiek model, maar ook een samenlevingsmodel.
Het gaat niet alleen over de relatie tussen de burgers en de staat, maar ook en vooral
over de relaties tussen burgers onderling. Dat is wat Tocqueville aantrof in de
Verenigde Staten en wat hij miste in zijn moederland, Frankrijk.
Zo’n democratische samenlevingscultuur ligt ten grondslag aan de politieke
democratie. Ontbreekt die democratische cultuur, dan krijgt de overheid al snel mild
despotische trekjes, ook al is die overheid democratisch georganiseerd. Sterker nog:
in dat geval kunnen burgers onbekommerd hun individuele wensen op het bordje van
de overheid deponeren. De Tocqueville schetst wat er dan ontstaat: “Boven de
geïndividualiseerde massa troont een bevoogdend machtsapparaat, dat over het wel
en wee waakt, dat alles voorziet en alles regelt, maar dat de mensen in een staat van
onmondigheid houdt”. Er wordt onvoldoende weerwerk geboden tegen de staat en
de democratie wordt een prooi voor populisme en mild despotisme.
Het is wellicht wat schril geformuleerd, maar het is een conclusie die later in het werk
van anderen steeds weer terugkomt, ook in het werk van moderne onderzoekers als
Robert Putnam en Benjamin Barber.
Putnam onderzocht de democratie in Italië en ontdekte een belangrijk verschil tussen
regio’s met en zonder een actieve samenleving; in de eerste was de politieke
democratie veel steviger verankerd dan in de tweede, die voortdurend neigde naar
autoritaire of nepotistische staatsvormen. Voor Putnam reden om daarna de
democratische betekenis van ‘sociaal kapitaal’ verder te onderzoeken.
De onlangs overleden Benjamin Barber muntte het begrip Strong Democracy als
tegenhanger van de dunne democratie die ontstaat wanneer die democratie als het
ware door de politiek wordt gemonopoliseerd.
In het denken van De Tocqueville, Putnam en Barber komt nog een ander element
terug. De democratie speelt zich niet alleen af in de politiek, maar ook in de
samenleving, dat hebben we gezien. Maar die samenleving, dat is niet alleen het
verenigingsleven, die omvat ook de sociaal-economische verhoudingen. Ook in hun
arbeidzaam leven dienen burgers invloed uit te kunnen oefenen op de gang van
zaken en als volwaardige leden van een productiegemeenschap te worden
beschouwd. Dat is het terrein waarop democratie nog het minst gerealiseerd is, en
waarschijnlijk zelfs nog minder dan enkele decennia geleden. Globalisering is voor
veel bedrijven en hun werknemers ook een proces waarin men zich aan anonieme
krachten voelt overgeleverd. Ook veel gezonde bedrijven zijn onder druk komen te
staan. De schaduwzijden van die globalisering worden steeds duidelijker. Veel
burgers ervaren verlies aan sociale samenhang en gemeenschapszin.
Op allerlei manieren is de afgelopen jaren in samenlevingen als de onze een neo-
liberale ideologie dominant geworden. Die kent zowel een economische variant,
waarin de vrije markt centraal staat, als een culturele variant. Individualisme en
zelfredzaamheid zijn daarin belangrijke beginselen. Het fameuze statement van
Margaret Thatcher – there is no such thing as society – toont aan dat dit neo-
liberalisme niet erg positief staat tegenover sterke maatschappelijke organisaties, die
zich tussen individu en overheid nestelen. Die zouden maar een belemmering zijn
voor de beleving van individuele vrijheid. Dat is een sentiment wat niet alleen door
‘rechts’ maar ook door ‘links’ de afgelopen decennia is gekoesterd. Het verklaart
mede de vrije val waarin bijvoorbeeld de PvdA is terechtgekomen.
*
Nederland kende traditioneel een sterk ontwikkelde maatschappelijke democratie,
maar daar is de afgelopen zestig jaar enigszins de klad in gekomen. De politieke
democratie werd op een voetstuk gezet. Het uitgangspunt dat alles politiek is, of zou
moeten zijn, heeft lange tijd een belangrijke rol gespeeld. Alles, tot soms het
persoonlijke aan toe. Van die ontwikkeling zijn de scherpste kanten inmiddels wel
afgesleten, ideologisch althans, want in de praktijk bemoeit de overheid zich vaak tot
in details met het doen en laten van mensen. De vraag is of we daar zo blij mee
moeten zijn, met die politisering van het leven. Niet vanuit een antipolitieke of anti-
overheidsgedachte, maar eerder om de politiek tegen zichzelf te beschermen. Dat bij
‘de politiek’ de uiteindelijke verantwoordelijkheid ligt voor de inrichting van de
samenleving, betekent niet dat zij overal over moet gaan.
De vraag mag worden gesteld of er niet meer apolitiek domein nodig en wenselijk is,
ook op lokaal niveau. Een domein waar burgers, ondernemers en instellingen
gezamenlijk het publieke domein creëren en realiseren.
Het SCP stelt vergelijkbare vragen wanneer het constateert dat het vertrouwen in
democratische instituties onverminderd groot blijft in Nederland, maar dat het
vertrouwen in de politiek stevig is afgenomen. We leven in een tijd die om minder
politiek en meer democratie vraagt.
In Nederland hebben we lange tijd een georganiseerd stelsel van ‘verzuiling’ gekend
als uitdrukking van maatschappelijke democratie. Dat stelsel is inmiddels verdwenen.
Het maatschappelijke middenveld, uit particulier initiatief voortgekomen organisaties
die zich inspanden voor essentiële zaken als zorg, welzijn, sport en onderwijs, werd
overgenomen door de overheid en vervolgens overgeleverd aan marktkrachten. Zo
hebben we langzaam maar zeker het hart uit deze organisaties weten te slopen.
*
Maar we zien ook, dat zich – op een nieuwe manier en met nieuwe vormen – andere
vormen van maatschappelijke democratie aan het ontwikkelen zijn. We spreken
tegenwoordig van een zich sterk ontwikkelende horizontale netwerksamenleving.
Daarbij staan verticale verhoudingen tussen overheid en actieve groepen van burgers
onder druk. Burgers nemen zelf initiatieven voor de aanpak van voor hen relevante
maatschappelijke problemen. Een nieuwe stroming van burgerkracht dient zich aan.
In het hele land nemen burgers en bedrijven initiatieven tot het vervullen van
‘publieke’ taken. Energiecorporaties, broodfondsen, werkprojecten,
zorgvoorzieningen, buurtcommunities, etc.. Zie de websites Democratic Challenge
(www.democraticchallenge.nl) of van Kracht in Nederland (www.krachtinnl.nl) voor
een indruk van de veelzijdigheid en veelkleurigheid van deze initiatieven. Een nieuw
begrip is hierop van toepassing: gemeenschapskracht. Actieve burgers nemen
initiatief en produceren belangrijke publieke waarden.
Laten wij niet vergeten dat dit mede de vrucht is van een zeer geslaagd
maatschappelijk project, namelijk van emancipatie en meritocratisering van de
samenleving, idealen die in de tweede helft van de vorige eeuw dragers van
maatschappelijke vooruitgang zijn geweest. Voor de positie en functie van mensen
was niet langer hun afkomst doorslaggevend, maar hun talenten en hun bereidheid
om zich in te spannen. Het onderwijs fungeerde daarin als ongeëvenaarde
‘emancipatiemachine’. Waar we vroeger werden geboren voor een dubbeltje, en dat
meestal ook bleven, zijn velen van ons nu een kwartje geworden: hoogopgeleide
mondige zelfbewuste burgers. Zij willen en claimen handelingsruimte om zelf
maatschappelijke waarden van publiek belang te creëren. En zij willen ook
waardering voor het feit dat zij coproducent van die publieke waarden zijn.
De verhouding met de (lokale) overheid is doorgaans nogal dubbel. De meeste
beleidsnota’s staan bol van begrippen als ‘eigen verantwoordelijkheid, dragende
samenleving, burgerkracht, maatschappelijk verantwoord en ‘sociaal ondernemen’.
Maar in de dagelijkse praktijk blijkt de omgang lastig. Aan de ene kant stimuleren vele
gemeenten het nemen van initiatieven en willen ze deze ook graag ondersteunen.
Aan de andere kant behoudt het gemeentebestuur zich vaak het recht voor om zelf te
bepalen welke publieke waarden hij van belang vindt. Bovendien worden
maatschappelijke initiatieven voortdurend de maat genomen naar formele (subsidie)
richtlijnen en naar de eigen prestatie-normen van de overheid. Alsof het om
uitvoeringsorganisaties zou gaan van overheidsdoelen, en niet om zelforganiserende
clubs die uit eigen beweging publieke waarden creëren. Het is voor overheden
kennelijk heel ingewikkeld geworden om maatschappelijke initiatieven op voet van
gelijkwaardigheid tegemoet te treden. Het meer in balans brengen van deze
verhoudingen is voor de komende tijd een belangrijke opgave. Wat we nodig hebben
is een concept van meervoudige democratie, zoals een commissie o.l.v. de Brabantse
CdK Van de Donk recentelijk heeft bepleit.
Ook burgerschap is een meervoudig ambt, die waarde dient daarbij voortdurend in
het oog gehouden. Men moet niet alleen kunnen regeren, men moet ook geregeerd
kunnen worden. Dat eerste is in belangrijke mate en voor steeds meer mensen
gelukt. Veel meer burgers dan voorheen zijn bereid en in staat om eigenstandig een
bijdrage aan de realisering van publieke initiatieven en waarden te leveren. Niet
zelden ervaren zij de overheid daarbij eerder als ‘hindermacht’ dan als ‘bondgenoot’.
Maar democratie en burgerschap zijn meer dan alleen het nastreven van wat je zelf
van belang vindt; zij impliceren ook het ten volle accepteren dat anderen soms iets
anders willen. Dat vereist gematigdheid, de wil tot inschikking, de bereidheid tot
tolerantie. Acceptatie van andersdenkenden is in een democratie van wezenlijk
belang. Het omvormen van vijanden in tegenstanders is een vitaal doel van
democratie. Juist die waarden – voorwaarden voor een situatie waarin men ook
‘geregeerd kan worden’ – lijken onder druk te staan.
*
Er moet tenminste één belangrijke kanttekening worden geplaatst bij deze
ontwikkeling naar een meervoudige democratie. De processen van modernisering en
meritocratisering zijn niet maatschappelijk neutraal, maar kennen structurele
verliezers (en winnaars). De sociale mobiliteit lijkt te stagneren. Hoogopgeleiden
trouwen alleen nog met andere hoogopgeleiden en krijgen hoogopgeleide kinderen.
Laagopgeleiden trouwen alleen nog met laagopgeleiden en krijgen laagopgeleide
kinderen. Van ‘cross-overs’ is nauwelijks nog sprake, zo laat het CBS ons zien. Het
meritocratische project, waarin niet afkomst maar talent en inspanning (merites)
doorslaggevend werden voor iemands maatschappelijke positie, lijkt op zijn grenzen
te stuiten en soms zelfs in zijn tegendeel te verkeren: als je het nu niet hebt gemaakt,
ligt het niet meer aan je achtergrond of afkomst, maar aan jezelf. Je hebt je
onvoldoende ingespannen of onvoldoende gebruik gemaakt van maatschappelijke
kansen. Als je geboren bent voor een dubbeltje, blijf je weer een dubbeltje.
De werking van het onderwijs als emancipatiemechanisme stuit meer en meer op
grenzen, zo heeft recent onderzoek laten zien. In grote steden dreigen (op termijn)
nieuwe tweedelingen op de woningmarkt, mede onder invloed van de opkomst van
fenomenen als AirBnB. De economische ontwikkeling heeft sociaal ongelijke
consequenties. De arbeidsmarkt zal een flinke metamorfose ondergaan, zo
voorspellen velen. Deeltaken van productie kunnen op verschillende locaties worden
uitgevoerd. De arbeid wordt anders georganiseerd. Met name voor lager en
middelhoog opgeleiden is de kans groot dat hun werk verdwijnt door globalisering en
door vervanging van hun werk door robots en computers. Daarbij vindt verdringing
plaats door omvangrijke migratie, zowel vanuit het Oostblok als andere delen van de
wereld. De komst van grote groepen vluchtelingen zet deze tegenstelling nog verder
op spanning. Dit alles is niet alleen een sociaal-economisch vraagstuk, maar heeft ook
consequenties voor de democratie en de wijze waarop die door verschillende
groepen ervaren wordt.
Wij zien een toenemende polarisatie tussen de globalen en de lokalen, tussen
kosmopolieten en communitaristen, tussen mensen die de wereld als speelveld
hebben en degenen die vooral op hun eigen gemeenschap georienteerd zijn. De
Engelse auteur David Goodhart spreekt over het verschil tussen de Anywheres en de
Somewheres, tussen de ‘overalmensen’ en de ‘ergensmensen’. De eersten voelen
zich overal thuis, de tweeden zijn geworteld in lokale gemeenschappen. De eersten
zijn de winnaars, de tweeden de verliezers van de globalisering.
De ´verliezers´ van de modernisering leggen zich bij dat verlies niet zonder meer neer.
Ook zij zoeken meer en meer hun eigen kracht en maken zich weerbaar. Zij zien dat
(delen van de) kosmopolitische wereld goed voor zichzelf zorgen en zich verrijken. Zij
identificeren zich almaar minder met de gevestigde orde. Soms vindt verbinding
plaats met elementen van ondermijning en illegaliteit. De ‘informele economie’ blijkt
zich in menig sociaal verband te hebben gevestigd als onderdeel van een systeem van
overleven en positie opbouwen. Zo organiseert de ´weerbare onderklasse´ zijn eigen
vormen van maatschappelijk succes.
Overgeleverd zijn aan de overheid is niet altijd een onverdeeld genoegen, zo is de
afgelopen jaren steeds vaker gebleken. Een anonieme overheidsbureaucratie heeft
zijn eigen logica, waar burgers zich soms moeilijk tegen kunnen verweren. Het gevoel
aan de goden overgeleverd zijn overheerst, al was het alleen maar omdat er via het
call-centrum zo moeilijk contact mee te leggen is. Vergeleken daarmee was de oude
verzuiling wellicht wat paternalistisch, maar in ieder geval wel zorgzaam en
benaderbaar. Opvallend is dat in één van de volksbuurten die ik goed ken, nog steeds
welwillend gesproken wordt over de maatschappelijke werksters uit de jaren vijftig,
type potige tantes, die streng waren, maar ook liefdevol en desnoods uit eigen zak
wat geld bijpasten als zij dat noodzakelijk vonden.
Waar burgerinitiatieven van hoger opgeleiden het bestaande bestuur onder druk
zetten en uitdagen, zo gebeurt dat ook door dit deel van de samenleving. Rauw en
onaangepast soms, maar daarmee niet minder effectief. Het bestuur worstelt flink
met de vraag hoe hier goed op te reageren. Met name in deze groepen worden direct
democratische instrumenten als het referendum en de direct gekozen burgemeester
steeds populairder. Het lijkt eerder een uitdrukking van ontevredenheid dan een
daadwerkelijk engagement met deze instrumenten. Maar het stelt de overheid, zeker
de lokale overheid, soms stevig op de proef.
De samenleving en de democratie zijn uit balans, met een groeiende afstand tussen
groepen aan deze en gene kant van het moderniseringsproces. De grote vraag is
welke waarden maatschappelijk echt gedeeld worden. Hoe kunnen daarin nieuwe
verbindingen ontwikkeld worden? En welke rol kan de (lokale) overheid daarin
spelen? Dat lijkt ons een van de meest urgente opgaven voor de komende jaren. Dat
is een opgave die de politieke democratie alleen niet tot stand kan brengen.
Sleutelen aan dat systeem alleen heeft daarom betrekkelijk weinig betekenis, hoe
gepassioneerd de debatten daarover ook zijn. Het vergt nieuwe waardering voor
maatschappelijke democratie en voor de voorwaarden waaronder die tot bloei kan
komen.
In een recente publicatie van Brabant Kennis zien we daar voorbeelden van. Een
sportvereniging, een school, een bedrijf, een volkstuin. Wat zij gemeen hebben: in
het doen ontstaat de verbinding. Eerder dan door praten komt er contact tot stand
door dingen gezamenlijk te ondernemen. Het zijn bezielde gemeenschappen aan het
worden. Realisering daarvan is geen technische opgave, om nieuwe
participatievormen te ontwikkelen. Het is een inhoudelijke en morele opgave, die
klassieke waarden opnieuw uitvindt. De worteling van mensen in lokale
gemeenschappen. Het belang van geborgenheid en veiligheid. Waardering voor
traditionele verbanden als gezin of religie. Het zijn allemaal zaken die in de moderne
samenleving onder druk staan.
*
Belangrijk daarbij is dat de politieke democratie zich op lokaal niveau verder
verwijderd heeft van de maatschappelijke democratie. Niet alleen in ‘institutionele’
zin, door de ‘ontzuiling’, waardoor politieke partijen veel meer op zichzelf zijn
teruggeworpen en geen natuurlijke banden meer hebben met maatschappelijke
organisaties. Maar ook in zijn feitelijke functioneren. Het verlangen naar scherpe
politiek, duidelijk maken van politieke verschillen en het aanscherpen van
tegenstellingen, dit alles in de veronderstelling dat burgers dan meer belangstelling
voor lokale politiek zouden krijgen, heeft de politiek ook op lokaal niveau tot een
eigen werkelijkheid gemaakt. Die staat dan weer ver af van de wijze waarop ‘gewone’
burgers in hun maatschappelijke activiteiten tot overeenstemming en
gemeenschappelijke actie proberen te komen. De politieke arena wordt voor hen
daardoor minder en minder aantrekkelijk.
De introductie van dualisme aan het begin van deze eeuw heeft naast voordelen dus
ook een aantal ongewenste effecten gehad. De tragiek is dat dualisering het lokaal
bestuur politieker heeft willen maken, in een tijd die vraagt om minder politiek en
meer democratie. Daarbij is het systeem als zodanig gevoeliger worden voor crises en
incidenten, terwijl institutionele inrichting juist moet zorgen voor demping en
stabiliteit.
Er zijn een paar lijnen waarlangs we die maatschappelijke democratie verder kunnen
versterken.
De burgemeester heeft in die politieke democratie een aparte positie. Extern vaak de
meest bekende en meest gewaardeerde bestuurder. Intern degene die waakt over
integriteit en zuiverheid van de besluitvorming. Dat zijn belangrijke taken. Verdere
politisering van de functie in een tijdperk dat om minder politiek en meer democratie
vraagt, lijkt niet de aangewezen weg. Versterking van de onafhankelijke positie van
de burgemeester is dat wel. Tevens is voorstelbaar dat de burgemeester nadrukkelijk
de taak krijgt toebedeeld om een goede lokale democratische meningsvorming,
besluitvorming en uitvoering te bewerkstelligen. Hij is dan niet alleen
verantwoordelijk voor het interne functioneren van Raad en College, maar ook voor
het goed functioneren van het lokale publieke domein.
Vele burgers en sociaal ondernemers zijn bereid om zelfstandig publieke waarden te
creëren. Dat vraagt wel dat ze kunnen beschikken over startinvesteringen en
innovatiegelden. En dat is iets heel anders dan start- of innovatiesubsidies. De huidige
banken zijn niet in staat of niet bereid om deze financieringen te doen. Gemeenten
kunnen in dit gat springen door onderlinge kredietfinanciering van burgers en
bedrijven mogelijk te maken door middel van goede regelgeving en garantstellingen.
Een onderlinge ‘burger’ en ‘ondernemers’ leenbank kan zo tot bloei komen; een
nutsbank, als een voorziening voor algemeen nut.
Ambtenaren kunnen naast dienaren van het gemeentebestuur ook ‘publieke
dienaren’ worden, een naam die uitdrukt aan dat zij niet alleen voor het bestuur,
maar ook voor de gemeenschap werken. Deze publieke dienaren gaan verbindingen
aan met andere actoren die publieke waarde creëren, binnen en buiten het
gemeentelijk apparaat. Zij organiseren zich flexibel rond een opgave, een doelstelling,
een bedoeling en doen wat daarin nodig is. Over budget en opgaven maken zij
afspraken met het College. Dat gebeurt op basis van wederzijds vertrouwen. In het
buitenland (Canada, Denemarken) zijn daar interessante voorbeelden van.
*
De relatieve autonomie van vormen van maatschappelijke democratie is te zien als
een belangrijke voorwaarde voor een levendige en vitale politieke democratie.
Mensen ervaren er wat organiseren en mobiliseren is, maar ook wat samenwerking
en compromisvorming betekenen. Een levendige maatschappelijke democratie is een
voedingsbodem voor politieke besluitvorming. Politiek wordt een beetje schraal als
deze op zichzelf is teruggeworpen. In die zin heeft ook de politiek baat bij veel ruimte
voor maatschappelijke initiatieven, ook al ligt de verantwoordelijkheid voor publieke
besluitvorming (inclusief de definiëring van wat geldt als algemeen belang)
uiteindelijk in politieke handen.
Democratie is niet alleen een politiek systeem, maar ook een maatschappelijk
systeem, dat vanuit de samenleving moet groeien. Dat is de grote les van Tocqueville.
Democratie gaat niet in de eerste plaats om de grote politieke en staatkundige
verhalen, maar om de kleine dagelijkse gebeurtenissen in de samenleving. Erkenning
van dat besef is de kern van het idee van meervoudige democratie.
Dat is wat ik ook zag bij die lintjesregen in het Bossche stadhuis; het ging vaak om
alledaagse, ogenschijnlijk kleine dingen. Tenminste de helft van de gedecoreerden,
maar ik denk meer, heeft geen hoge opleiding genoten. Van zichzelf zullen zij en hun
activiteiten zelden de krantenkoppen halen. Maar ze dragen de democratie.
(c) Pieter Tops
1) Delen van de tekst zijn gebaseerd op een notitie vervaardigd voor de Commissie Toekomst lokale
democratie (commissie Van de Donk) en op Nieuw Publiek Werken (Van Spijker, van Erkel en Tops).
Zie de literatuurlijst hieronder.
Gebruikte literatuur:
Commissie Van de Donk, Op weg naar meervoudige democratie, oproep van de Commissie
Toekomstgericht lokaal bestuur, Den Haag 2016
David van Reybrouck, Tegen verkiezingen, Amsterdam 2016
Willem van Spijker, Frank van Erkel en Pieter Tops, Nieuw Publiek Werken, een verkenning
van ambitie, Amsterdam 2016
Andreas Kinneging, Paul de Hert en Stefan Somers (red.), Tocqueville, profeet van de
moderne democratie, Rotterdam 2013
Alexis de Tocqueville, Over de democratie in Amerika, integrale editie van alle
tekstvarianten, vertaald door Hessel Daalder en Steven van Luchene, bewerkt door Andreas
Kinneging, Rotterdam 2011
Robert Putnam, Making democracy work, civic traditions in modern Italy, Princeton 1993
Benjamin Barber, Strong democracy, participatory politics for a new age, California
University Press, 1984
Brabant Kennis/Marcel Boogers, Brabants Bont, de kleurrijke kunst van het overbruggen,
Den Bosch/Tilburg 2017
Pieter Tops en Jan Tromp, De achterkant van Nederland, hoe onder- en bovenwereld
verstrengeld raken, Amsterdam 2017
Sociaal en Cultureel Planbureau, Burgerperspectief 2015, Den Haag 2015
Sociaal en Cultureel Planbureau, Meer democratie, minder politiek, een studie van de
politieke opinie in Nederland, Den Haag oktober 2015
David Goodhart, The Road to Somewhere: The Populist Revolt and the Future of Politics, C.
Hurst & co, 2017
13 Volt, Brief aan het sociale domein, Tilburg, 2016
(c) Pieter Tops /gerarddenbosch
Tony van der Meulen: ‘Hoe staat de democratie ervoor?’
Op 10 maart is de lezingencyclus van 2017 van Anders in de Kerk met als Jaarthema ‘Democratie op drift?!’, geopend met een boeiende inleiding door Tony van der Meulen, oud-hoofdredacteur o.a. van het Brabants Dagblad, columnist en auteur. Aan de vooravond van de Tweede Kamer verkiezingen maakte de spreker de balans op van de werking van de Democratie en de rol van de media.
Aan het begin van zijn betoog maakte Tony van der Meulen direct duidelijk wat naar zijn mening de rol van de journalistiek is op het democratisch proces: veel geschreeuw en lawaai. Hij maakte zijn standpunt visueel met de foto van darter Michel van Gerwen na een overwinning. De speler in overwinningsroes met grote open mond. Is politiek een dartspel geworden?
Boosheid is in onze samenleving en daarmee ook in de politiek een sleutelwoord, een vorm van identiteit geworden. Genoegdoening is nodig bij iedere vorm van tegenslag. In relatie tot sociale ongelijkheid is de trend zo veel mogelijk ‘gewone’ mensen in de politiek. Tony van der Meulen constateert een ontwikkeling van politieke correctheid naar populistische correctheid. Hij noemt dit het ‘Fortuin syndroom’. Er is te veel aandacht in de media voor de populistische partijen.
Zijn de media goed bezig de democratie te bewaken? Neen, stelt hij. Na hoor en wederhoor begint het pas. De journalistiek heeft de rol om uit te zoeken hoe iets in elkaar zit en dit uit te leggen. Dit gebeurt nauwelijks meer.
Wordt de democratie bedreigd? Ja volgens van der Meulen, door volksmenners, gemakzuchtige media en door alles wat er gebeurt te herleiden tot ruzies tussen mensen. Maar er is een lichtpuntje. De kritische media doen het goed.
Tenslotte ‘nep nieuws’. Is dat nu een typisch verschijnsel van onze tijd? Neen moet Tony van der Meulen constateren. In ‘Honderd jaar eenzaamheid’ de roman van Gabriel Maria Marques uit 1972, wordt al beschreven hoe in de media de 3.000 doden die in Macondo vielen tijdens demonstraties voor betere omstandigheden, in de berichtgeving geheel werden ontkend.
Na een optreden van de talentvolle jonge violiste Iris van Nuland, die werken speelde van Sjostakowitsch, Telemann, Saint Saens en Vivaldi, ging Tony van der Meulen het gesprek aan met de aanwezigen. Aan de orde kwamen vragen als: moeten we vasthouden aan de oude principes van de Democratie terwijl de wereld verandert, wat is de invloed van social media op referenda, zou misschien het oude Helleense systeem, een vorm van directe democratie waarbij de stemgerechtigden zelf beslisten en de beslissingen niet uit handen gaven aan vertegenwoordigers, een uitweg kunnen zijn uit de huidige crisis en hoe ga je als columnist om met de feiten en de ethiek.
Hierna volgde traditiegetrouw een genoeglijke nazit.