Patrick Kuis, ‘Van roeping naar roepende in de woestijn’

Patrick Kuis, ‘Van roeping naar roepende in de woestijn’

De ontwikkeling van een overvloed aan religieuze roepingen en Nederlandse missionarissen naar niet-christelijke landen, naar het huidige grote priestertekort in eigen omgeving en hoe daarmee om te gaan. Invloed op het kerk zijn. Het gewijde ambt in de toekomst. Wat als de kerk blijft vasthouden aan de exclusieve bediening van de sacramenten door enkel mannelijke celibataire priesters? Wie roept wie?”

Patrick Kuis refereert aan een Bijbeltekst, waarin de nog jonge Samuel -tot drie keer toe- vergeefs geroepen wordt door Jahweh. Wanneer Eli hem dan adviseert zich open te stellen en te antwoorden met: “Spreek, Uw dienaar luistert” dan ontstaat er communicatie. Hij  benadrukt daarmee dat, wanneer God je roept, je moet luisteren; jezelf openstellen en daardoor kun je Hem antwoorden.

Door dit proces ontstaat nieuw licht, nieuw leven. Ook in onze complexe tijd worden zowel individuen als gemeenschappen nog steeds geroepen. Zelf herinnert spreker zich  zijn roeping, toen hij als misdienaar in Lourdes geraakt werd en antwoordde via de opleiding op het seminarie en al biddend en ontdekkend op weg ging, samen met zijn confraters. “Een geweldige tijd, vooral omdat het in samenwerking met en in de gemeenschap gebeurde”.

Daarna werkte hij een aantal jaren in Den Bosch, waarbij dit geluksgevoel verder werd uitgebouwd door het op constructieve wijze bezig zijn met het uitbouwen van die gemeenschap. Tijdens een volgende fase in zijn leven bemerkte hij, dat hij zijn medebroeders met de dag meer miste. Dat deed hem belanden in een dorre, droge woestijn.

Naar de mening van spreker roept de Kerk nog steeds. Wel heeft hij het idee, dat er steeds minder geluisterd wordt. De geschiedenis leert ons dat er in het verleden meerdere tijden zijn geweest, waarop zulks geschiedde.

Crisis in roepingen loopt parallel aan crisis in het geloof en in de kerk. Toch moeten we niet bang zijn, immers God laat ons niet in de steek. Vergelijk de periode rondom Luther toen de kerk ook zwaar in de verdrukking zat. Steeds ontstaat er echter nieuw perspectief. Het verleden leert ons eveneens dat na elk concilie, soms na korte of langere tijd, nieuw elan ontstaat. We moeten en mogen dus niet wanhopen.

Maar we moeten ons natuurlijk wel open blijven stellen. Ook al zijn wij roependen in de woestijn, we moeten God steeds toelaten in ons hoofd, in onze gedachten, in ons hart, in ons hele zijn. Dan  gaan we merken we dat we, net als die jonge Samuël, worden geroepen. Geroepen om vorm en inhoud te geven aan de gemeenschap.”

Zijn gewijde ambtsdragers nog nodig? Naar de mening van spreker zijn over enkele generaties de huidige parochiestructuren verdwenen en gaan we samen vanuit de gemeenschap al werkende en biddende op weg naar een nieuwe beleving. Daarbij zullen de kloostergemeenschappen het fundament zijn waarin de sacramentele aspecten van de Kerk zullen voortbestaan. Dus De Kerk als sacrament zal blijven voortbestaan. Wij allen worden via het doopsel lid van die bijzondere gemeenschap. “

Laat priesters toch trouwen is een veel gehoorde opmerking. Maar daardoor zal, naar de stellige overtuiging van spreker het sacrament van het priesterschap in essentie aangetast worden, aldus spreker. Per saldo kun je maar één heer dienen; hetgeen betekent: of 100 percent gaan voor de gemeenschap, of 100 percent voor het gezin. Als priester ging ik steeds voor de volle 100 procent voor de gemeenschap; nu ga ik voor mijn gezin.

Naar aanleiding van een vraag over uit het ambt treden, de woestijn en de eenzaamheid van de mens, antwoordt spreker: Niemand is gemaakt om alleen te leven, dat heb ik ondervonden. Ik miste de gemeenschap en voelde me vereenzamen. Als eenling was het mij niet langer gegeven om mijn roeping te volgen. Vanuit die ervaring kan ik wat betekenen voor de eenzamen. En vergeet niet: niet alleen ouderen zijn eenzaam, maar ook jeugdigen.”

Een aanwezige diaken zegt dat hij het jammer vindt dat het fenomeen diaken niet aan de orde is gekomen. Dat mondt uit in de vraag: “Waarom wordt spreker geen diaken?” Deze schetst de kerkelijke prudentie rondom de driewijdingen (diaken, priester, bisschop).

Een andere vraag betreft de feitelijke situatie waarin de kerk zich als instituut bevindt. Daarbij verwijst de inleider er op dat Noordwest Europa mogelijk een nieuw missiegebied wordt en dat de nieuwe organisatie daarop afgestemd gaat worden. Duidelijk is dat de priesters het niet alleen af kunnen, maar dat de gemeenschap veel zelf zal moeten doen.

Er wordt stilgestaan bij de kerk in crisis, gezien ook de misbruikschandalen. De kerk als vehikel is in versukkeling geraakt; ze heeft te weinig aandacht besteed aan de basis. Desondanks blijft ze in de toekomst nodig. Bisschop de Korte heeft daarover gezegd: “Je moet en kunt je anders opstellen, constructiever. ” Jammer is het wel, dat bij de jeugd vaak een lauwe houding wordt waargenomen. Het katholiek onderwijs zou daar mede schuldig aan zijn.

 

Thea van Blitterswijk, ‘Ben ik mijn broeders hoeder?’ Inspiratie uit Tilburg

Thea van Blitterswijk, ‘Ben ik mijn broeders hoeder?’ Inspiratie uit Tilburg

De derde bijeenkomst van ‘Anders in de kerk’ rond het jaarthema ‘Pro Deo’, werd verzorgd door Thea van Blitterswijk, Directeur van Het Ronde Tafelhuis Interreligieus centrum. Pastor Norbertijnenparochie Heikant-Quirijnstok.

Het Ronde Tafelhuis in Tilburg Noord heeft als doelstelling wijkbewoners met al hun verscheidenheid in religie en cultuur met elkaar in contact te brengen. Dat doen zij door het organiseren van activiteiten, het huisvesten van organisaties met een culturele of religieuze achtergrond. Daarnaast zijn zij een volwaardige partner van organisaties in wijk en stad. Een belangrijk aspect van hun werk is de ontmoetingsfunctie, ieder die dat wil is welkom voor een gesprek of activiteit.

Hier vertelde Thea van Blitterswijk over. Met zachte stem en zeer  bevlogen. Vooral de ontmoetingen blijken belangrijk in het Ronde Tafelhuis en de betovering van de verhalen. Het wonder krijgt op deze plek in Tilburg Noord een plaats terug in de samenleving. Her-toveren noemt ze dat.

Het Ronde tafelhuis is in 2008 geopend en heeft zich ontwikkeld tot een plaats waar mensen op verhaal kunnen komen, maar ook waar mensen hun verhaal kunnen schrijven over de toekomst. Iedere vreemdeling brengt zijn eigen God mee, aldus Thea van Blitterswijk. Iedere vreemdeling is blij met belangstelling in zijn of haar verhaal. Het voelt als erkenning in zijn of haar mens-zijn. Dit is niet te organiseren maar gebeurt op de plaats waar 12 groepen een thuis gevonden hebben in Tilburg Noord. Daar gaan zijn met elkaar in gesprek over gebeden en poëzie.

Het gesprek daar gaat het dus om. Een belangrijke randvoorwaarde hiervoor is  een sfeer waarin dat kan gebeuren, aldus Thea van Blitterswijk. Want in de spontane gesprekken gebeurt het (wonder). Dankzij de ontmoetingen en de gesprekken is er zorg voor elkaar buiten de vieringen van de afzonderlijke groepen om. De groepen doen ieder hun eigen ding. Maar mensen uit de verschillende groepen helpen elkaar ook thuis, zij trekken met elkaar op, zij zijn hun broeders hoeder.

Komt zoiets door alleen idealisme tot stand? Idealisme is zeker een belangrijk ingrediënt maar daarnaast kan zonder een grote dosis realisme en hard werken niets bereikt worden. Dit maakte Thea van Blitterswijk duidelijk in de discussie.

Het is met name opboksen tegen de vooroordelen die breed uitgemeten worden in de media. Daarom is er in de afgelopen tien jaar door de organisatie veel tijd en aandacht besteed aan de relatie met de geboren en getogen Tilburgers in de omgeving waarin het Ronde Tafelhuis gehuisvest is.

De levendige discussie met de inleider van deze avond werd vooraf gegaan door een muzikaal intermezzo verzorgd door de getalenteerde jonge violiste Lexie Kiep en traditioneel volgde na de discussie een genoeglijke nazit.

Frank van Beers: ‘Ieder voor zich?’

Frank van Beers: ‘Ieder voor zich?’

De tweede bijeenkomst van ‘Anders in de kerk’ rond het jaarthema ‘Pro Deo’, werd verzorgd door Frank van Beers, Bestuursvoorzitter van Cello en voormalig openbaar bestuurder. Het thema van de avond was: ‘Ieder voor zich?’

De inleider opende met een schets van zijn eigen leven. Hij belichtte drie rollen: Frank de werkende mens, Frank de vrijwilliger en Frank de familieman. Hierdoor ontstond het beeld van een man met een rijk en sociaal/maatschappelijk actief leven met daarin als rode draad de drijfveer om iets voor anderen te willen betekenen. “Van thuis uit meegekregen”, aldus Frank van Beers, “Iets dat je gewoon wilt doen”,

Hierna voerde hij de aanwezigen in vogelvlucht door de geschiedenis van de liefdadigheid in Nederland. Van de middeleeuwen tot de Bataafse Republiek was liefdadigheid onderdeel van de samenleving, religieus gedreven en gebaseerd op particulier initiatief. Dit verschoof enigszins met de  2e armenwet uit 1854. Het antwoord van de Staat op de sociale onrust ten gevolge  van de Industriële Revolutie. Echter pas in de naoorlogse periode vond een grote verschuiving plaats. Via de sociale wetgeving ging de centrale overheid steeds meer voor de burgers doen. Met als logisch gevolg stijgende overheidsuitgaven.

Illustratief hiervoor was de zorg. In 1975 bedroegen de overheidsuitgaven 10,5 miljard gulden per jaar, omgerekend 775 gulden per persoon en 9% BBP. In 2016 was dat 97 miljard euro per jaar, 5.700 euro per persoon, 13% BBP.
De vraag rees: is op termijn de gezondheidszorg nog wel betaalbaar? Marktwerking werd geïntroduceerd evenals het concept van de participatiesamenleving. Daarnaast werden taken bij decentrale overheden neergelegd. Wat dit laatste betref was 2015 een belangrijk jaar voor de zorg. Zaken die centraal via de AWBZ geregeld waren, werden bij de gemeenten neergelegd via de WMO, de Jeugdwet, de WLZ en de participatiewet. Maar …  met minder middelen.

“Het lijkt”, zegt Frank van Beers, “alsof we daarmee als samenleving een stap terug deden in de tijd.
En er zijn zeker kritische kanttekeningen te plaatsen bij deze ontwikkeling”,  zo vervolgt hij. “hoge eisen, beperkte middelen, gemeenten die er niet klaar voor waren en de grenzen van het absorptievermogen van de samenleving”. Toch ziet Frank van Beers de voordelen van deze ontwikkeling. Hij noemt: grotere invloed van de burger omdat de gemeentepolitiek dichterbij de burger staat, de gemeenten die goed in staat zijn alles goed te regelen en de WMO die ‘inclusief’ is.

Tenslotte is er aandacht voor Cello, zijn eigen organisatie. Deze omvat 160 locaties waar 2600 medewerkers onderwijs verzorgen voor 2434 leerlingen met een lichamelijke en/of geestelijke beperking en waar 1700 vrijwilligers actief zijn. Wat Frank van Beers opvalt is het grote enthousiasme, de bescheidenheid en de trouw van deze vrijwilligers. Kenmerkend voor de cultuur bij Cello is: vóór elkaar. Nooit: ieder voor zich!

Het zeer passend muzikaal intermezzo dat op de inleiding volgde werd uitgevoerd door Ad de Laat (zang en gitaar) en Marino van Liempt (zang en elektrische piano).

In de discussie werd met name ingegaan op de gevolgen van het decentraal beleggen van taken in combinatie de beperkte beschikbare middelen. Vooral voor de Jeugdzorg wegen deze gevolgen zwaar. Traditioneel volgde na de discussie een genoeglijke nazit.

Frank Bosman: ‘God voor ons allen?

Frank Bosman: ‘God voor ons allen?

Samenvatting van de 1e bijeenkomst van ‘Anders in de Kerk’ op 16 maart 2018 in het kerkje van Bokhoven rond het thema: ‘Pro Deo: Bestaat God nog wel voor ons?

De eerste bijeenkomst van ‘Anders in de kerk’ rond het jaarthema ‘Pro Deo’, werd verzorgd door Frank Bosman, Cultuurtheoloog, verbonden aan de Faculteit Katholiek Theologie van de Universiteit van Tilburg. De prikkelende inleiding van Bosman was getiteld: ‘God voor ons allen?’.

De leidende vraag in het leven van Frank Bosman is: Wie is God voor mij? De inleider neemt ons bij het beantwoorden van deze vraag mee in zijn persoonlijk levensverhaal.
Frank Bosman is geboren in Leidschendam als enig kind in een RK gezin. Hij had de wens om priester te worden. Maar dit veranderde toen hij zijn huidige vrouw ontmoette. De echtgenote van Frank Bosman maakte deel uit van de Emmanuel beweging. De volgers van de deze beweging hadden de verantwoordelijkheid het evangelie te prediken omdat het einde der  tijden nabij was. Als de volgers hen niet bekeerden, rustten allen die niet bekeerd waren op hun ziel.
Dit riep de vraag op: moeten we God naar de wereld brengen of is hij daar al?
Na ampele overwegingen was de conclusie van Bosman: wij zijn ontslagen van de plicht God naar de wereld te brengen. Wel hebben we de plicht om God te herkennen en aan te wijzen. Mensen zeggen dat God verdwenen is. Echter: God is incognito. Hij speelt verstoppertje. Met andere woorden: God steekt zijn neus om de hoek op plaatsen waar je het niet verwacht.
God heeft ons niet verlaten, Hij is er voor ons. Frank Bosman ziet zichzelf voor de opdracht gesteld: het voortdurend herkennen van de onzichtbare God (in tegenstelling tot God naar de wereld brengen). Dit beschouwt hij als het doel in zijn leven. God is er voor iedereen.

Na het muzikaal intermezzo waarin Peter van Aerts (koordirigent) het gehoor ademloos wist te boeien met zijn vertolking van werken van Bach en Piazolla op gitaar, ging Frank Bosman het gesprek aan met de aanwezigen.

Aan de orde kwam onder andere de vraag: wat zeg je tegen degenen die het geloof niet hebben?
Eerst schertsend: ‘Dat ze een beetje pech hebben’, later serieus: ‘Laten zien wat mij vreugde en inspiratie voor de wereld geeft’.
Ook de vraag: hoe leg ik mijn kleinkinderen uit dat God liefde is (kijkend bijvoorbeeld naar de situatie in Syrië). Met andere woorden hoe te geloven in een goede almachtige God in een slechte wereld? Volgens Bosman is dit een eeuwenoude vraag, die door theologen het Theodicee-probleem wordt genoemd. Theodicee betekent: aanklacht tegen God. Het grote thema van het Bijbelboek Job. Binnen de Christelijke traditie zijn verschillende antwoorden geformuleerd op de vraag naar het kwaad. Maar elke theoretische uiteenzetting smelt volgens Bosman weg tegenover de concreet lijdende mens. Kun je God verwijten dat wij allen slechte dingen doen?
Een andere kwestie die aangesneden werd, was: de mens schept zijn God. Hierop poneerde Bosman de stelling: als wij God maken, is het niet mogelijk dat God de mens geschapen heeft. De inleider  concludeerde dat in deze discussie de vertrekpunten zo ver uit elkaar liggen dat een gedachtewisseling hierover niet mogelijk is. Over het bestaan van God kan immers geen bewijsvoering worden aangevoerd. Dat is geloof.

Na theologische bespiegelingen van zowel de inleider als de aanwezigen volgde traditiegetrouw de genoeglijke nazit.

Op 25 mei neemt Frank van Beers, bestuursvoorzitter van Cello en voormalig openbaar bestuurder, het stokje over met een inleiding getiteld: ‘Ieder voor zich?’.

Hirsch Ballin, ‘Perspectieven voor de Democratie’

Hirsch Ballin, ‘Perspectieven voor de Democratie’

“Perspectieven voor de democratie”

 

De vierde lezing rond het jaarthema ‘Democratie’, georganiseerd door de Stichting Semper Vigilans in het kerkje van Bokhoven, werd verzorgd door

Prof. mr. dr. Ernst Hirsch Ballin, hoogleraar aanTilburg University en hoogleraar Rechten van de Mens aan de Universiteit van Amsterdam, voormalig minister van Justitie in verschillende kabinetten voor het CDA.

 

Hisch Ballin geeft aan dat het begrip democratie nog niet zo makkelijk te omschrijven is. Het is de staatsvorm waarbij de meerderheid beslist binnen kaders, met waarborgen voor de minderheid.

Echter democratie kan de democratie om zeep helpen.

We leven in een onzekere tijd. Een politiek debat is veranderd in een wedstrijd in gevatheid, aan het eind wordt gepeild wie de winnaar is. Omdat de rol van politieke partijen sterk veranderd is, er wordt niet meer een leven lang op één vaste politieke partij gestemd, is het van belang zoveel mogelijk kiezers te trekken.

Er wordt gedebatteerd op het scherpst van de snede, de tegenstander moet verslagen worden. Het is dan voor de kiezer vaak moeilijk te begrijpen dat vervolgens in een kabinetsformatie de tegenstanders samen gaan werken, en zoeken naar een gemeenschappelijke basis.

Daarnaast is er sprake van korte termijn denken, er wordt 4 jaar vooruit geregeerd, lange termijn planning is minder aan de orde. Dit komt het vertrouwen in de democratie niet ten goede.

 

Er wordt gerefereerd aan de eerste bevindingen van de Staatscommissie parlementair stelsel onder leiding van Johan Remkes, de commissie die zich bezig houdt met het onderzoek of de parlementaire democratie moet worden veranderd om beter te functioneren en is ingesteld om tegemoet te komen aan onvrede in de samenleving over de mogelijkheden om betrokken te zijn bij politieke besluitvorming.

Zes thema’s zijn hierbij opgemerkt, die in de komende tijd verder onderzocht worden. Deze zijn het principe van vertegenwoordiging(1), de rol van politieke partijen(2), de kabinetsformatie en met name de lengte ervan(3), de weerbaarheid van de democratie(4), de macht van de nationale overheid(5) en het tweekamerstelsel(6).

 

Hirsch Ballin heeft daarnaast nog een zevental punten die volgens hem van belang zijn om de democratie goed te laten functioneren.

De tijdsfactor, zoals eerder genoemd: perspectieven over generaties heen versus 4-jaar vooruit regeren, is er een van. Burgerschapsvorming, wezenlijke kennis en begrip van de grondwet, is een andere.

Daarnaast is het van belang te beseffen wie “wij” eigenlijk zijn. Nu er zoveel mensen zijn die grensoverschrijdende bindingen hebben, is er het gevaar dat we mensen uitsluiten.

Moderne communicatie kan een bedreiging zijn, naast de vele mogelijkheden die het biedt.  En bij soevereiniteit, als in Nederlandse soevereiniteit handhaven binnen de EU, dient men te beseffen dat er altijd grensoverschrijdende taken geweest zijn en zullen zijn, zoals bijvoorbeeld bij het bestrijden van de misdaad.

De onafhankelijke rol van de rechter is ook een van de punten die  onlosmakelijk bij de democratie horen. En tenslotte met betrekking tot globalisering en migratie is van belang dat gekeken wordt naar de grondoorzaken hiervan: het gebrek aan perspectieven in het thuisland.

 

Na een boeiend muzikaal intermezzo gaf prof. dr. Hirsch Ballin antwoord op vragen uit het publiek.

Op de vraag hoe een politiek debat op televisie anders zou kunnen verlopen, en niet ontaarden in, zoals eerder genoemd, “een wedstrijd in gevatheid”, is het antwoord er een ander format gebruikt zou kunnen worden door de publieke omroepen. Antwoorden worden bepaald worden door de vragen die gesteld worden, en de  vragenstellers.

 

Bij het probleem van korte-termijn-beleid wordt geopperd of een langere regeringsperiode van 6 jaar geen verbetering zou zijn. HB geeft aan dat het een punt van overweging zou kunnen zijn, maar er dan geen wezenlijke veranderingen  zouden plaatsvinden voor de Parlementaire Democratie. Over een voorstel om het kiesstelsel te veranderen, en een kiesdrempel in te stellen, zoals b.v. in Duitsland gebruikelijk is vindt hij hetzelfde.

 

Op de vraag hoe hij denkt over referenda geeft hij aan dat hij dit een ongeschikt instrument vindt om tot besluitvorming te komen. Het gevaar is groot dat, met de  invloed van de sociale media, de publieke opinie gemanipuleerd wordt, zoals bij en Oekraïne-referendum.  De vraag, gesteld na een referendum: “en wat nu?” is vaak moeilijk te beantwoorden.

Als afsluiting van deze inspirerende avond is er weer de gezellige nazit.

Gerard de Korte: ‘Democratie en Christendom’

Gerard de Korte: ‘Democratie en Christendom’

De derde lezing rond het jaarthema ‘Democratie’, georganiseerd door de Stichting Semper Vigilans in het kerkje van Bokhoven, werd verzorgd door monseigneur Gerard de Korte, bisschop van Den Bosch. De Korte sprak voor een volle kerk over ‘Democratie en Christendom’.

De bisschop plaatste de directe relatie van democratie met het christendom in een helder historisch kader. Niet het oude Athene is volgens de Korte de bakermat van ons huidige democratisch bestel, maar de tijd van de Verlichting en de Franse Revolutie. In deze periode maakten de eeuwenoude ideeën van het absolutisme en de macht van de kerk en de aristocratie plaats voor de principes van vrijheid, gelijkheid en broederschap. Met de door de liberaal Thorbecke geïnitieerde grondwetsherziening van 1848  werd de basis voor de huidige parlementaire democratie gelegd. Ook het katholicisme profiteerde hiervan, volgens de Korte,  door de mogelijkheden tot emancipatie te omarmen.

De huidige Rooms Katholieke kerk is geen democratie maar functioneert wel in een wereld met een democratisch ethos. Als voorbeeld noemde de Korte de wijze waarop hij vorig jaar tot zijn beleidsplan is gekomen. In de periode mei tot en met september maakte de Korte een rondgang door de 12 decanaten van het Bisdom om te horen wat er leeft. De diverse raden rondom de bisschop, zoals de priesterraad, het kapittel en de lekenraad, functioneerden daarnaast als klankbord om ideeën te bespreken. Op basis van deze input is het beleidsplan: ‘Samen bouwen in vertrouwen’ in oktober 2016 geschreven, aldus de Korte.

Na het muzikaal intermezzo waarin Louis Baaijens (cello) en Wim Fransen (orgel) onder andere werken van Vivaldi ten gehore brachten, ging Bisschop de Korte het gesprek aan met de aanwezigen.

Gesproken werd onder andere over de koers die de Bisschop naar de toekomst heeft uitgezet. De Korte noemde als belangrijkste pijlers hiervan: inzetten op vrijmoedig getuigen van het Evangelie, nieuwe mensen bereiken door gezin- en familiepastoraat en de aanwezige volksvroomheid, zoals de Maria verering koesteren. Hier ligt overigens wel een spanningsveld volgens de Korte: enerzijds is het belangrijk de krimp die er is, zorgvuldig te begeleiden, wat voor de vele betrokkenen demotiverend is en anderzijds gelovigen te motiveren missionair te zijn en in actie te komen.
Verder over de crisis in de Kerk. Volgens de Korte zit hier een diepere crisis onder, namelijk de crisis in de westerse wereld rond de Godsvraag. Wereldwijd gezien is de Kerk zeer vitaal. Een op de drie wereldburgers is Christelijk gedoopt.
Ook kwam de nominatie van de Bisschop door de Vereniging tegen Kwakzalverij ter sprake. Dit vanwege de positie die hij  inneemt met betrekking tot exorcisme. De Korte legde uit dat exorcisme geen verschijnsel is uit de Middeleeuwen. Elk bisdom heeft een exorcist. Dat is altijd zo geweest. In het christelijke geloof bestaan zowel Gods geest als kwade geesten. De geestelijke wereld is een realiteit. Van belang is echter volgens de Korte om het exorcisme niet te willen uitspelen tegen de psychiatrie.

Na een inspirerende gedachtewisseling met de Bisschop volgde traditiegetrouw de genoeglijke nazit.

De jaarcyclus wordt op 20 oktober afgesloten met een inleiding van Prof. dr. Ernst Hirsch Ballin, hoogleraar aan Tilburg University en hoogleraar rechten van de mens aan de Universiteit van Amsterdam, waarin hij de ‘Perspectieven voor de democratie’ zal belichten.

Pieter Tops: ‘De ontwikkeling van de democratie als staatsvorm’

Pieter Tops: ‘De ontwikkeling van de democratie als staatsvorm’

INTEGRALE TEKST

DEMOCRATIE ALS MEERVOUDIG IDEE door Pieter Tops, hoogleraar bestuurskunde

Lezing Anders in de Kerk, Bokhoven, 12 mei 2017. Deze tekst vormt de basis voor de lezing, maar zal niet letterlijk worden uitgesproken. 1)

Dames en heren,
Zo’n twee weken geleden was ik op het stadhuis in Den Bosch aanwezig bij de

jaarlijkse lintjesregen. Ik vond het een verbluffende bijeenkomst, ontroerend en

indrukwekkend tegelijk. Ontroerend vanwege de emoties die de gebeurtenis opriep

bij de gedecoreerden en hun naasten, indrukwekkend vanwege de reden waarom ze

gedecoreerd werden: door zich dikwijls tomeloos en langdurig in te zetten voor ‘het

gemeen’, voor de gemeenschap, voor een belang dat verder ging, veel verder, dan

hun directe eigenbelang.

Het was ook een moment waarop de staat en de burger elkaar op een bijzondere

manier ontmoeten. De plechtigheid vond plaats in het stadhuis, in de raadszaal zelfs,

de lintjes werden uitgereikt op gezag van de koning, de uitreiking zelf geschiedde

door de burgemeester. De overheid liet op deze manier zien veel waardering en

bewondering te hebben voor burgers die zich voor een algemeen belang inzetten.

Hoewel het misschien voor velen niet de eerste associatie zal zijn, was het een

bijeenkomst die in mijn ogen ook veel met democratie te maken heeft. Het was een

moment waarop de formele democratie – vertegenwoordigd door de instituties van

de overheid – in aanraking komt met de alledaagse democratie – met de inzet van

burgers voor de samenleving in het dagelijkse leven. Of anders uitgedrukt: de

politieke democratie en de maatschappelijke democratie vloeiden hier in elkaar over,

konden hier probleemloos en zonder conflicten naast en met elkaar bestaan.

Dit is precies het thema wat ik vanavond met u wil opnemen. Ik ben gevraagd om iets

te vertellen over de geschiedenis van democratie. Ik zal dat doen door een aantal

opmerkingen te maken over de verhouding tussen politieke en maatschappelijke

democratie. Ik zal ingaan op het historische denken daarover en ik zal dat vervolgens

toespitsen op enkele actuele vragen in onze democratie.

*

Wanneer we het over democratie hebben, denken we snel aan een

besluitvormingsmethode. Democratie is dan een manier om burgers invloed te laten

hebben op beslissingen die door ‘machthebbers’ (de overheid), op welke manier dan

ook georganiseerd, genomen worden. Ik noem dat politieke democratie.

Een klassieke vraag is dan bijvoorbeeld wie er tot die groep van ‘burgers met invloed’

gerekend kunnen worden; democratisering wordt dan gezien als een proces waarin

die groep steeds groter wordt. Van een elite van welgestelde burgers via alle

mannelijke burgers tot alle burgers op een grondgebied, inclusief vrouwen en – later

– migranten. Op deze wijze worden steeds meer mensen in het collectieve

besluitvormingsproces opgenomen.

Een tweede klassieke vraag betreft die naar de organisatie van dat

besluitvormingsproces. Dat kan enerzijds via een stelsel van vertegenwoordiging,

waarin burgers op andere burgers stemmen die namens hen de collectieve

besluitvorming verzorgen. Of het kan via een stelsel van directe democratie, waarin

burgers zelf over onderwerpen stemmen; vaak spreken we dan van referenda, die

weer in allerlei soorten en maten voorkomen. Zowel vertegenwoordigende als

directe democratie worden met kracht van principiële argumenten verdedigd. Zelfs al

zou directe democratie op grote schaal mogelijk zijn – en de technologie stelt daar

organisatorisch toe in staat – dan nog zou vertegenwoordigende democratie te

verkiezen zijn, vinden velen. Het proces van debat en argumentatie waarin zoiets als

een algemeen belang gevonden wordt, zou in die laatste vorm beter en op een hoger

niveau ontwikkeld kunnen worden dan in een systeem van directe democratie, dat

toch vooral een aggregatie van onbemiddelde kiezersvoorkeuren zou zijn. Er zijn er

ook die de directe democratie juist daarom prefereren.

Een derde klassieke vraag is of die collectieve democratische besluitvorming via

verkiezingen moet worden georganiseerd. Dat is voor ons zo’n vanzelfsprekendheid

dat die vraag bijna niet meer gesteld wordt, maar David van Reybroeck heeft in zijn

pamflet ‘Tegen verkiezingen’ met kracht van argumenten betoogd, dat democratie en

verkiezingen niet per se bij elkaar horen. Er zijn ook andere manieren om democratie

te organiseren, zoals via loting, hoewel de concrete uitwerking van dat idee voorlopig

nog niet vermag te overtuigen.

Veel van de actuele discussies over de stand van onze democratie hebben betrekking

op één of meer van deze drie klassieke vragen. Zij dreigen voortdurend de discussie

over democratische vernieuwing te domineren. En natuurlijk blijven zij van belang.

Toch hebben zij iets in zich van trekken aan het verkeerde eind van het touw. Of

sterker nog: van gras dat niet harder gaat groeien als je aan de sprietjes trekt.

*

Ik zal hier een andere benadering van democratie centraal stellen, één die stevig

geworteld is in de geschiedenis van het denken over democratie. In deze benadering

is democratie niet alleen een besluitvormingsmethode, maar ook een

maatschappijvorm. Naast politieke democratie kennen wij maatschappelijke

democratie. De twee zijn nauw met elkaar verbonden en kunnen niet zonder elkaar.

Sterker: klassieke denkers over democratie zagen al de noodzaak van

maatschappelijke democratie. Alleen de invoering van democratische instituties, van

democratie als besluitvormingsmethode, is onvoldoende en levert vaak problemen

op. Dat hebben wij kunnen zien in de processen van dekolonisatie na de Tweede

Wereldoorlog of ook in de veranderingen in Oost-Europa na 1989. Het louter

introduceren van democratische wetgeving is ontoereikend. Alleen door de

aanwezigheid van een democratische geest op het laagste niveau, in de gemeenten,

kan de democratie in stand worden gehouden.

Wij ontlenen dit inzicht vooral aan het werk van Alexis de Tocqueville, een Franse

edelman, die in de eerste helft van de 19 e eeuw naar Amerika trok om daar de

werking van de democratie te gaan bestuderen. Het boek dat hij daar over schreef, is

volgens sommigen ‘Hét boek over de democratie’. De belangrijkste les die Tocqueville

uit zijn Amerikaanse ervaringen trok: een democratische overheid kan alleen goed

functioneren als er ook sprake is van een democratische samenleving. Dat wil zeggen:

een samenleving waarin mensen bereid zijn om zich op basis van welbegrepen

eigenbelang voor elkaar en voor de gemeenschappelijke zaak in te zetten.

Democratie is dus niet alleen een politiek model, maar ook een samenlevingsmodel.

Het gaat niet alleen over de relatie tussen de burgers en de staat, maar ook en vooral

over de relaties tussen burgers onderling. Dat is wat Tocqueville aantrof in de

Verenigde Staten en wat hij miste in zijn moederland, Frankrijk.

Zo’n democratische samenlevingscultuur ligt ten grondslag aan de politieke

democratie. Ontbreekt die democratische cultuur, dan krijgt de overheid al snel mild

despotische trekjes, ook al is die overheid democratisch georganiseerd. Sterker nog:

in dat geval kunnen burgers onbekommerd hun individuele wensen op het bordje van

de overheid deponeren. De Tocqueville schetst wat er dan ontstaat: “Boven de

geïndividualiseerde massa troont een bevoogdend machtsapparaat, dat over het wel

en wee waakt, dat alles voorziet en alles regelt, maar dat de mensen in een staat van

onmondigheid houdt”. Er wordt onvoldoende weerwerk geboden tegen de staat en

de democratie wordt een prooi voor populisme en mild despotisme.

Het is wellicht wat schril geformuleerd, maar het is een conclusie die later in het werk

van anderen steeds weer terugkomt, ook in het werk van moderne onderzoekers als

Robert Putnam en Benjamin Barber.

Putnam onderzocht de democratie in Italië en ontdekte een belangrijk verschil tussen

regio’s met en zonder een actieve samenleving; in de eerste was de politieke

democratie veel steviger verankerd dan in de tweede, die voortdurend neigde naar

autoritaire of nepotistische staatsvormen. Voor Putnam reden om daarna de

democratische betekenis van ‘sociaal kapitaal’ verder te onderzoeken.

De onlangs overleden Benjamin Barber muntte het begrip Strong Democracy als

tegenhanger van de dunne democratie die ontstaat wanneer die democratie als het

ware door de politiek wordt gemonopoliseerd.

In het denken van De Tocqueville, Putnam en Barber komt nog een ander element

terug. De democratie speelt zich niet alleen af in de politiek, maar ook in de

samenleving, dat hebben we gezien. Maar die samenleving, dat is niet alleen het

verenigingsleven, die omvat ook de sociaal-economische verhoudingen. Ook in hun

arbeidzaam leven dienen burgers invloed uit te kunnen oefenen op de gang van

zaken en als volwaardige leden van een productiegemeenschap te worden

beschouwd. Dat is het terrein waarop democratie nog het minst gerealiseerd is, en

waarschijnlijk zelfs nog minder dan enkele decennia geleden. Globalisering is voor

veel bedrijven en hun werknemers ook een proces waarin men zich aan anonieme

krachten voelt overgeleverd. Ook veel gezonde bedrijven zijn onder druk komen te

staan. De schaduwzijden van die globalisering worden steeds duidelijker. Veel

burgers ervaren verlies aan sociale samenhang en gemeenschapszin.

Op allerlei manieren is de afgelopen jaren in samenlevingen als de onze een neo-

liberale ideologie dominant geworden. Die kent zowel een economische variant,

waarin de vrije markt centraal staat, als een culturele variant. Individualisme en

zelfredzaamheid zijn daarin belangrijke beginselen. Het fameuze statement van

Margaret Thatcher – there is no such thing as society – toont aan dat dit neo-

liberalisme niet erg positief staat tegenover sterke maatschappelijke organisaties, die

zich tussen individu en overheid nestelen. Die zouden maar een belemmering zijn

voor de beleving van individuele vrijheid. Dat is een sentiment wat niet alleen door

‘rechts’ maar ook door ‘links’ de afgelopen decennia is gekoesterd. Het verklaart

mede de vrije val waarin bijvoorbeeld de PvdA is terechtgekomen.

*

Nederland kende traditioneel een sterk ontwikkelde maatschappelijke democratie,

maar daar is de afgelopen zestig jaar enigszins de klad in gekomen. De politieke

democratie werd op een voetstuk gezet. Het uitgangspunt dat alles politiek is, of zou

moeten zijn, heeft lange tijd een belangrijke rol gespeeld. Alles, tot soms het

persoonlijke aan toe. Van die ontwikkeling zijn de scherpste kanten inmiddels wel

afgesleten, ideologisch althans, want in de praktijk bemoeit de overheid zich vaak tot

in details met het doen en laten van mensen. De vraag is of we daar zo blij mee

moeten zijn, met die politisering van het leven. Niet vanuit een antipolitieke of anti-

overheidsgedachte, maar eerder om de politiek tegen zichzelf te beschermen. Dat bij

‘de politiek’ de uiteindelijke verantwoordelijkheid ligt voor de inrichting van de

samenleving, betekent niet dat zij overal over moet gaan.

De vraag mag worden gesteld of er niet meer apolitiek domein nodig en wenselijk is,

ook op lokaal niveau. Een domein waar burgers, ondernemers en instellingen

gezamenlijk het publieke domein creëren en realiseren.

Het SCP stelt vergelijkbare vragen wanneer het constateert dat het vertrouwen in

democratische instituties onverminderd groot blijft in Nederland, maar dat het

vertrouwen in de politiek stevig is afgenomen. We leven in een tijd die om minder

politiek en meer democratie vraagt.

In Nederland hebben we lange tijd een georganiseerd stelsel van ‘verzuiling’ gekend

als uitdrukking van maatschappelijke democratie. Dat stelsel is inmiddels verdwenen.

Het maatschappelijke middenveld, uit particulier initiatief voortgekomen organisaties

die zich inspanden voor essentiële zaken als zorg, welzijn, sport en onderwijs, werd

overgenomen door de overheid en vervolgens overgeleverd aan marktkrachten. Zo

hebben we langzaam maar zeker het hart uit deze organisaties weten te slopen.

*

Maar we zien ook, dat zich – op een nieuwe manier en met nieuwe vormen – andere

vormen van maatschappelijke democratie aan het ontwikkelen zijn. We spreken

tegenwoordig van een zich sterk ontwikkelende horizontale netwerksamenleving.

Daarbij staan verticale verhoudingen tussen overheid en actieve groepen van burgers

onder druk. Burgers nemen zelf initiatieven voor de aanpak van voor hen relevante

maatschappelijke problemen. Een nieuwe stroming van burgerkracht dient zich aan.

In het hele land nemen burgers en bedrijven initiatieven tot het vervullen van

‘publieke’ taken. Energiecorporaties, broodfondsen, werkprojecten,

zorgvoorzieningen, buurtcommunities, etc.. Zie de websites Democratic Challenge

(www.democraticchallenge.nl) of van Kracht in Nederland (www.krachtinnl.nl) voor

een indruk van de veelzijdigheid en veelkleurigheid van deze initiatieven. Een nieuw

begrip is hierop van toepassing: gemeenschapskracht. Actieve burgers nemen

initiatief en produceren belangrijke publieke waarden.

Laten wij niet vergeten dat dit mede de vrucht is van een zeer geslaagd

maatschappelijk project, namelijk van emancipatie en meritocratisering van de

samenleving, idealen die in de tweede helft van de vorige eeuw dragers van

maatschappelijke vooruitgang zijn geweest. Voor de positie en functie van mensen

was niet langer hun afkomst doorslaggevend, maar hun talenten en hun bereidheid

om zich in te spannen. Het onderwijs fungeerde daarin als ongeëvenaarde

‘emancipatiemachine’. Waar we vroeger werden geboren voor een dubbeltje, en dat

meestal ook bleven, zijn velen van ons nu een kwartje geworden: hoogopgeleide

mondige zelfbewuste burgers. Zij willen en claimen handelingsruimte om zelf

maatschappelijke waarden van publiek belang te creëren. En zij willen ook

waardering voor het feit dat zij coproducent van die publieke waarden zijn.

De verhouding met de (lokale) overheid is doorgaans nogal dubbel. De meeste

beleidsnota’s staan bol van begrippen als ‘eigen verantwoordelijkheid, dragende

samenleving, burgerkracht, maatschappelijk verantwoord en ‘sociaal ondernemen’.

Maar in de dagelijkse praktijk blijkt de omgang lastig. Aan de ene kant stimuleren vele

gemeenten het nemen van initiatieven en willen ze deze ook graag ondersteunen.

Aan de andere kant behoudt het gemeentebestuur zich vaak het recht voor om zelf te

bepalen welke publieke waarden hij van belang vindt. Bovendien worden

maatschappelijke initiatieven voortdurend de maat genomen naar formele (subsidie)

richtlijnen en naar de eigen prestatie-normen van de overheid. Alsof het om

uitvoeringsorganisaties zou gaan van overheidsdoelen, en niet om zelforganiserende

clubs die uit eigen beweging publieke waarden creëren. Het is voor overheden

kennelijk heel ingewikkeld geworden om maatschappelijke initiatieven op voet van

gelijkwaardigheid tegemoet te treden. Het meer in balans brengen van deze

verhoudingen is voor de komende tijd een belangrijke opgave. Wat we nodig hebben

is een concept van meervoudige democratie, zoals een commissie o.l.v. de Brabantse

CdK Van de Donk recentelijk heeft bepleit.

Ook burgerschap is een meervoudig ambt, die waarde dient daarbij voortdurend in

het oog gehouden. Men moet niet alleen kunnen regeren, men moet ook geregeerd

kunnen worden. Dat eerste is in belangrijke mate en voor steeds meer mensen

gelukt. Veel meer burgers dan voorheen zijn bereid en in staat om eigenstandig een

bijdrage aan de realisering van publieke initiatieven en waarden te leveren. Niet

zelden ervaren zij de overheid daarbij eerder als ‘hindermacht’ dan als ‘bondgenoot’.

Maar democratie en burgerschap zijn meer dan alleen het nastreven van wat je zelf

van belang vindt; zij impliceren ook het ten volle accepteren dat anderen soms iets

anders willen. Dat vereist gematigdheid, de wil tot inschikking, de bereidheid tot

tolerantie. Acceptatie van andersdenkenden is in een democratie van wezenlijk

belang. Het omvormen van vijanden in tegenstanders is een vitaal doel van

democratie. Juist die waarden – voorwaarden voor een situatie waarin men ook

‘geregeerd kan worden’ – lijken onder druk te staan.

*

Er moet tenminste één belangrijke kanttekening worden geplaatst bij deze

ontwikkeling naar een meervoudige democratie. De processen van modernisering en

meritocratisering zijn niet maatschappelijk neutraal, maar kennen structurele

verliezers (en winnaars). De sociale mobiliteit lijkt te stagneren. Hoogopgeleiden

trouwen alleen nog met andere hoogopgeleiden en krijgen hoogopgeleide kinderen.

Laagopgeleiden trouwen alleen nog met laagopgeleiden en krijgen laagopgeleide

kinderen. Van ‘cross-overs’ is nauwelijks nog sprake, zo laat het CBS ons zien. Het

meritocratische project, waarin niet afkomst maar talent en inspanning (merites)

doorslaggevend werden voor iemands maatschappelijke positie, lijkt op zijn grenzen

te stuiten en soms zelfs in zijn tegendeel te verkeren: als je het nu niet hebt gemaakt,

ligt het niet meer aan je achtergrond of afkomst, maar aan jezelf. Je hebt je

onvoldoende ingespannen of onvoldoende gebruik gemaakt van maatschappelijke

kansen. Als je geboren bent voor een dubbeltje, blijf je weer een dubbeltje.

De werking van het onderwijs als emancipatiemechanisme stuit meer en meer op

grenzen, zo heeft recent onderzoek laten zien. In grote steden dreigen (op termijn)

nieuwe tweedelingen op de woningmarkt, mede onder invloed van de opkomst van

fenomenen als AirBnB. De economische ontwikkeling heeft sociaal ongelijke

consequenties. De arbeidsmarkt zal een flinke metamorfose ondergaan, zo

voorspellen velen. Deeltaken van productie kunnen op verschillende locaties worden

uitgevoerd. De arbeid wordt anders georganiseerd. Met name voor lager en

middelhoog opgeleiden is de kans groot dat hun werk verdwijnt door globalisering en

door vervanging van hun werk door robots en computers. Daarbij vindt verdringing

plaats door omvangrijke migratie, zowel vanuit het Oostblok als andere delen van de

wereld. De komst van grote groepen vluchtelingen zet deze tegenstelling nog verder

op spanning. Dit alles is niet alleen een sociaal-economisch vraagstuk, maar heeft ook

consequenties voor de democratie en de wijze waarop die door verschillende

groepen ervaren wordt.

Wij zien een toenemende polarisatie tussen de globalen en de lokalen, tussen

kosmopolieten en communitaristen, tussen mensen die de wereld als speelveld

hebben en degenen die vooral op hun eigen gemeenschap georienteerd zijn. De

Engelse auteur David Goodhart spreekt over het verschil tussen de Anywheres en de

Somewheres, tussen de ‘overalmensen’ en de ‘ergensmensen’. De eersten voelen

zich overal thuis, de tweeden zijn geworteld in lokale gemeenschappen. De eersten

zijn de winnaars, de tweeden de verliezers van de globalisering.

De ´verliezers´ van de modernisering leggen zich bij dat verlies niet zonder meer neer.

Ook zij zoeken meer en meer hun eigen kracht en maken zich weerbaar. Zij zien dat

(delen van de) kosmopolitische wereld goed voor zichzelf zorgen en zich verrijken. Zij

identificeren zich almaar minder met de gevestigde orde. Soms vindt verbinding

plaats met elementen van ondermijning en illegaliteit. De ‘informele economie’ blijkt

zich in menig sociaal verband te hebben gevestigd als onderdeel van een systeem van

overleven en positie opbouwen. Zo organiseert de ´weerbare onderklasse´ zijn eigen

vormen van maatschappelijk succes.

Overgeleverd zijn aan de overheid is niet altijd een onverdeeld genoegen, zo is de

afgelopen jaren steeds vaker gebleken. Een anonieme overheidsbureaucratie heeft

zijn eigen logica, waar burgers zich soms moeilijk tegen kunnen verweren. Het gevoel

aan de goden overgeleverd zijn overheerst, al was het alleen maar omdat er via het

call-centrum zo moeilijk contact mee te leggen is. Vergeleken daarmee was de oude

verzuiling wellicht wat paternalistisch, maar in ieder geval wel zorgzaam en

benaderbaar. Opvallend is dat in één van de volksbuurten die ik goed ken, nog steeds

welwillend gesproken wordt over de maatschappelijke werksters uit de jaren vijftig,

type potige tantes, die streng waren, maar ook liefdevol en desnoods uit eigen zak

wat geld bijpasten als zij dat noodzakelijk vonden.

Waar burgerinitiatieven van hoger opgeleiden het bestaande bestuur onder druk

zetten en uitdagen, zo gebeurt dat ook door dit deel van de samenleving. Rauw en

onaangepast soms, maar daarmee niet minder effectief. Het bestuur worstelt flink

met de vraag hoe hier goed op te reageren. Met name in deze groepen worden direct

democratische instrumenten als het referendum en de direct gekozen burgemeester

steeds populairder. Het lijkt eerder een uitdrukking van ontevredenheid dan een

daadwerkelijk engagement met deze instrumenten. Maar het stelt de overheid, zeker

de lokale overheid, soms stevig op de proef.

De samenleving en de democratie zijn uit balans, met een groeiende afstand tussen

groepen aan deze en gene kant van het moderniseringsproces. De grote vraag is

welke waarden maatschappelijk echt gedeeld worden. Hoe kunnen daarin nieuwe

verbindingen ontwikkeld worden? En welke rol kan de (lokale) overheid daarin

spelen? Dat lijkt ons een van de meest urgente opgaven voor de komende jaren. Dat

is een opgave die de politieke democratie alleen niet tot stand kan brengen.

Sleutelen aan dat systeem alleen heeft daarom betrekkelijk weinig betekenis, hoe

gepassioneerd de debatten daarover ook zijn. Het vergt nieuwe waardering voor

maatschappelijke democratie en voor de voorwaarden waaronder die tot bloei kan

komen.

In een recente publicatie van Brabant Kennis zien we daar voorbeelden van. Een

sportvereniging, een school, een bedrijf, een volkstuin. Wat zij gemeen hebben: in

het doen ontstaat de verbinding. Eerder dan door praten komt er contact tot stand

door dingen gezamenlijk te ondernemen. Het zijn bezielde gemeenschappen aan het

worden. Realisering daarvan is geen technische opgave, om nieuwe

participatievormen te ontwikkelen. Het is een inhoudelijke en morele opgave, die

klassieke waarden opnieuw uitvindt. De worteling van mensen in lokale

gemeenschappen. Het belang van geborgenheid en veiligheid. Waardering voor

traditionele verbanden als gezin of religie. Het zijn allemaal zaken die in de moderne

samenleving onder druk staan.

*

Belangrijk daarbij is dat de politieke democratie zich op lokaal niveau verder

verwijderd heeft van de maatschappelijke democratie. Niet alleen in ‘institutionele’

zin, door de ‘ontzuiling’, waardoor politieke partijen veel meer op zichzelf zijn

teruggeworpen en geen natuurlijke banden meer hebben met maatschappelijke

organisaties. Maar ook in zijn feitelijke functioneren. Het verlangen naar scherpe

politiek, duidelijk maken van politieke verschillen en het aanscherpen van

tegenstellingen, dit alles in de veronderstelling dat burgers dan meer belangstelling

voor lokale politiek zouden krijgen, heeft de politiek ook op lokaal niveau tot een

eigen werkelijkheid gemaakt. Die staat dan weer ver af van de wijze waarop ‘gewone’

burgers in hun maatschappelijke activiteiten tot overeenstemming en

gemeenschappelijke actie proberen te komen. De politieke arena wordt voor hen

daardoor minder en minder aantrekkelijk.

De introductie van dualisme aan het begin van deze eeuw heeft naast voordelen dus

ook een aantal ongewenste effecten gehad. De tragiek is dat dualisering het lokaal

bestuur politieker heeft willen maken, in een tijd die vraagt om minder politiek en

meer democratie. Daarbij is het systeem als zodanig gevoeliger worden voor crises en

incidenten, terwijl institutionele inrichting juist moet zorgen voor demping en

stabiliteit.

Er zijn een paar lijnen waarlangs we die maatschappelijke democratie verder kunnen

versterken.

De burgemeester heeft in die politieke democratie een aparte positie. Extern vaak de

meest bekende en meest gewaardeerde bestuurder. Intern degene die waakt over

integriteit en zuiverheid van de besluitvorming. Dat zijn belangrijke taken. Verdere

politisering van de functie in een tijdperk dat om minder politiek en meer democratie

vraagt, lijkt niet de aangewezen weg. Versterking van de onafhankelijke positie van

de burgemeester is dat wel. Tevens is voorstelbaar dat de burgemeester nadrukkelijk

de taak krijgt toebedeeld om een goede lokale democratische meningsvorming,

besluitvorming en uitvoering te bewerkstelligen. Hij is dan niet alleen

verantwoordelijk voor het interne functioneren van Raad en College, maar ook voor

het goed functioneren van het lokale publieke domein.

Vele burgers en sociaal ondernemers zijn bereid om zelfstandig publieke waarden te

creëren. Dat vraagt wel dat ze kunnen beschikken over startinvesteringen en

innovatiegelden. En dat is iets heel anders dan start- of innovatiesubsidies. De huidige

banken zijn niet in staat of niet bereid om deze financieringen te doen. Gemeenten

kunnen in dit gat springen door onderlinge kredietfinanciering van burgers en

bedrijven mogelijk te maken door middel van goede regelgeving en garantstellingen.

Een onderlinge ‘burger’ en ‘ondernemers’ leenbank kan zo tot bloei komen; een

nutsbank, als een voorziening voor algemeen nut.

Ambtenaren kunnen naast dienaren van het gemeentebestuur ook ‘publieke

dienaren’ worden, een naam die uitdrukt aan dat zij niet alleen voor het bestuur,

maar ook voor de gemeenschap werken. Deze publieke dienaren gaan verbindingen

aan met andere actoren die publieke waarde creëren, binnen en buiten het

gemeentelijk apparaat. Zij organiseren zich flexibel rond een opgave, een doelstelling,

een bedoeling en doen wat daarin nodig is. Over budget en opgaven maken zij

afspraken met het College. Dat gebeurt op basis van wederzijds vertrouwen. In het

buitenland (Canada, Denemarken) zijn daar interessante voorbeelden van.

*

De relatieve autonomie van vormen van maatschappelijke democratie is te zien als

een belangrijke voorwaarde voor een levendige en vitale politieke democratie.

Mensen ervaren er wat organiseren en mobiliseren is, maar ook wat samenwerking

en compromisvorming betekenen. Een levendige maatschappelijke democratie is een

voedingsbodem voor politieke besluitvorming. Politiek wordt een beetje schraal als

deze op zichzelf is teruggeworpen. In die zin heeft ook de politiek baat bij veel ruimte

voor maatschappelijke initiatieven, ook al ligt de verantwoordelijkheid voor publieke

besluitvorming (inclusief de definiëring van wat geldt als algemeen belang)

uiteindelijk in politieke handen.

Democratie is niet alleen een politiek systeem, maar ook een maatschappelijk

systeem, dat vanuit de samenleving moet groeien. Dat is de grote les van Tocqueville.

Democratie gaat niet in de eerste plaats om de grote politieke en staatkundige

verhalen, maar om de kleine dagelijkse gebeurtenissen in de samenleving. Erkenning

van dat besef is de kern van het idee van meervoudige democratie.

Dat is wat ik ook zag bij die lintjesregen in het Bossche stadhuis; het ging vaak om

alledaagse, ogenschijnlijk kleine dingen. Tenminste de helft van de gedecoreerden,

maar ik denk meer, heeft geen hoge opleiding genoten. Van zichzelf zullen zij en hun

activiteiten zelden de krantenkoppen halen. Maar ze dragen de democratie.
(c) Pieter Tops

1) Delen van de tekst zijn gebaseerd op een notitie vervaardigd voor de Commissie Toekomst lokale
democratie (commissie Van de Donk) en op Nieuw Publiek Werken (Van Spijker, van Erkel en Tops).
Zie de literatuurlijst hieronder.

Gebruikte literatuur:
Commissie Van de Donk, Op weg naar meervoudige democratie, oproep van de Commissie

Toekomstgericht lokaal bestuur, Den Haag 2016

David van Reybrouck, Tegen verkiezingen, Amsterdam 2016

Willem van Spijker, Frank van Erkel en Pieter Tops, Nieuw Publiek Werken, een verkenning
van ambitie, Amsterdam 2016

Andreas Kinneging, Paul de Hert en Stefan Somers (red.), Tocqueville, profeet van de
moderne democratie, Rotterdam 2013

Alexis de Tocqueville, Over de democratie in Amerika, integrale editie van alle
tekstvarianten, vertaald door Hessel Daalder en Steven van Luchene, bewerkt door Andreas
Kinneging, Rotterdam 2011

Robert Putnam, Making democracy work, civic traditions in modern Italy, Princeton 1993

Benjamin Barber, Strong democracy, participatory politics for a new age, California
University Press, 1984

Brabant Kennis/Marcel Boogers, Brabants Bont, de kleurrijke kunst van het overbruggen,
Den Bosch/Tilburg 2017

Pieter Tops en Jan Tromp, De achterkant van Nederland, hoe onder- en bovenwereld
verstrengeld raken, Amsterdam 2017

Sociaal en Cultureel Planbureau, Burgerperspectief 2015, Den Haag 2015

Sociaal en Cultureel Planbureau, Meer democratie, minder politiek, een studie van de
politieke opinie in Nederland, Den Haag oktober 2015

David Goodhart, The Road to Somewhere: The Populist Revolt and the Future of Politics, C.
Hurst & co, 2017

13 Volt, Brief aan het sociale domein, Tilburg, 2016

(c) Pieter Tops /gerarddenbosch

 

Tony van der Meulen: ‘Hoe staat de democratie ervoor?’

Tony van der Meulen: ‘Hoe staat de democratie ervoor?’

Op 10 maart is de lezingencyclus van 2017 van Anders in de Kerk met als Jaarthema ‘Democratie op drift?!’, geopend met een boeiende inleiding door Tony van der Meulen, oud-hoofdredacteur o.a. van het Brabants Dagblad, columnist en auteur. Aan de vooravond van de Tweede Kamer verkiezingen maakte de spreker de balans op van de werking van de Democratie en de rol van de media.

Aan het begin van zijn betoog maakte Tony van der Meulen direct duidelijk wat naar zijn mening de rol van de journalistiek is op het democratisch proces: veel geschreeuw en lawaai. Hij maakte zijn standpunt visueel met de foto van darter Michel van Gerwen na een overwinning. De speler in overwinningsroes met grote open mond. Is politiek een dartspel geworden?

Boosheid is in onze samenleving en daarmee ook in de politiek een sleutelwoord, een vorm van identiteit geworden. Genoegdoening is nodig bij iedere vorm van tegenslag. In relatie tot sociale ongelijkheid is de trend zo veel mogelijk ‘gewone’ mensen in de politiek. Tony van der Meulen constateert een ontwikkeling van politieke correctheid naar populistische correctheid. Hij noemt dit  het ‘Fortuin syndroom’. Er is te veel aandacht in de media voor de populistische partijen.

Zijn de media goed bezig de democratie te bewaken? Neen, stelt hij. Na hoor en wederhoor begint het pas. De journalistiek heeft de rol om uit te zoeken hoe iets in elkaar zit en dit uit te leggen. Dit gebeurt nauwelijks meer.
Wordt de democratie bedreigd? Ja volgens van der Meulen, door volksmenners, gemakzuchtige media en door alles wat er gebeurt te herleiden tot ruzies tussen mensen. Maar er is een lichtpuntje. De kritische media doen het goed.

Tenslotte ‘nep nieuws’. Is dat nu een typisch verschijnsel van onze tijd? Neen moet Tony van der Meulen constateren. In ‘Honderd jaar eenzaamheid’ de roman van Gabriel Maria Marques uit 1972, wordt al beschreven hoe in de media de 3.000 doden die in Macondo vielen tijdens demonstraties voor betere omstandigheden, in de berichtgeving geheel werden ontkend.

Na een optreden van de talentvolle jonge violiste Iris van Nuland, die werken speelde van Sjostakowitsch, Telemann, Saint Saens en Vivaldi, ging Tony van der Meulen het gesprek aan met de aanwezigen. Aan de orde kwamen vragen als: moeten we vasthouden aan de oude principes van de Democratie terwijl de wereld verandert, wat is de invloed van social media op referenda, zou misschien het oude Helleense systeem, een vorm van directe democratie waarbij de stemgerechtigden zelf beslisten en de beslissingen niet uit handen gaven aan vertegenwoordigers, een uitweg kunnen zijn uit de huidige crisis en hoe ga je als columnist om met de feiten en de ethiek.
Hierna volgde traditiegetrouw een genoeglijke nazit.

Jos van Gennip: ‘Verantwoordelijkheid en vluchtelingen’

Jos van Gennip: ‘Verantwoordelijkheid en vluchtelingen’

“Op dit moment zijn 65 miljoen mensen op de vlucht en dit plaatst ons in Europa voor grote dilemma’s”, aldus Jos van Gennip, in zijn inleiding over verantwoordelijkheid en vluchtelingen op 14 oktober jl. in het kerkje van Bokhoven. Het vluchtelingenvraagstuk is een van de vijf grote problemen waar we op dit moment voor staan.

De oorzaken zijn divers: klimaat, gebrek aan economisch perspectief, oorlog. Wereldwijd zijn er vele brandhaarden. Wat betekent dit voor de onbeschermde grenzen van Europa? Hoeveel vluchtelingen kan onze samenleving aan?

Globaal ziet van Gennip drie reacties. 1. Humanitair, gastvrije opvang en mededogen. Vaak religieus geïnspireerd en op basis van persoonlijke ontmoetingen. Over het algemeen een lokaal standpunt, soms utopisch en haaks staand op het nationaal standpunt. 2. Juridisch: het internationaal verdrag van de rechten van de mens waar we aan vast zitten. 3. Onverschilligheid en onwil vluchtelingen als medemens te zien. Ook het onvermogen om te ‘huilen’ om het lot van mensen die we niet kennen en twijfel over de motieven van het vluchtverhaal. Resulterend in een afwijzing van iedere vorm van mededogen. Zelden was een dergelijke afwijzing  zo ‘bon ton’.
Daarnaast speelt angst een grote rol, zoals de angst voor islamisering. Gemanipuleerd door politici of de media of ingegeven door ervaringen uit het verleden, zoals de angst voor de Turken in midden Europa. En tenslotte een negatief toekomstperspectief. Voor het eerst sinds 100 jaar gelooft 20 tot 30 % van de mensen niet meer dat hun kinderen het beter gaan krijgen dan zij het zelf hebben.

De oplossing ligt niet in het midden tussen onverschilligheid en utopisme maar is meervoudig volgens Jos van Gennip en hij noemde in dit verband: de menselijke waardigheid, iedere medemens vraagt om compassie. Een omkering van de cultuur van onverschilligheid. Daarnaast bewustzijn van de omvang van het vluchtelingenvraagstuk en de permanentie. Dit vraagt om politieke scenario’s, een integrale mondiale aanpak. Met name de oorzaken wegnemen in de landen van herkomst. Van Europa vraagt dit de bereidheid om bevoegdheden over te dragen en partnerschappen aan te gaan met landen die opvang voorstaan in de nabuurlanden. Naar zijn mening is de opvang van vluchtelingen en de grenzen aan de mogelijkheden van de opvang van vluchtelingen de verantwoordelijkheid van het geheel. Volgens van Gennip wordt het Europese vluchtelingenbeleid in de toekomst de toetssteen van de Europese kracht. Dit vraagt realisme, compassie en een open houding. Wat Nederland betreft acht van Gennip aanscherping van het vluchtelingen beleid niet nodig. Nederland is nauwelijks aantrekkelijk voor vluchtelingen.

Als afsluiting memoreert van Gennip dat we in het verleden vaker blijk hebben gegeven een hart te hebben voor vreemdelingen in nood. Ruim zestig jaar geleden, in 1955, toen de boeren nog arm waren, ging een Norbertijn met succes rond om middelen in te zamelen voor nooddruftige Duitsers in oost en midden Duitsland. En nog wat verder terug in het verleden, tijdens de eerste wereldoorlog, hebben vele Belgische vluchtelingen een veilige haven gevonden in ons land. Toen konden we het, nu ook. “Ik ben wel degelijk mijn broeders hoeder”.

Yolande Kuin: ‘Verantwoordelijkheid en gezondheid’

Yolande Kuin: ‘Verantwoordelijkheid en gezondheid’

Steeds meer mensen worden steeds ouder. Gunstige levensomstandigheden, dragen daaraan bij, evenals gezonde leefwijzen en een goede gezondheidszorg, zowel cure als care. Op zich is dat verheugend, maar het heeft ook een keerzijde, de gezondheidszorg dreigt onbetaalbaar te worden. Het overheidsbeleid is er daarnaast op gericht dat ouderen langer thuis blijven wonen. Het is de vraag of de door de overheid gepropageerde participatiesamenleving hier voldoende soelaas zal kunnen bieden.   Genoemde ontwikkelingen roepen vragen op als: zijn er grenzen  aan het autonoom zijn van de mens als het om recht op leven gaat en zijn oude (kwetsbare) mensen er wel altijd bij gebaat dat alle denkbare medische behandelingen toegepast worden? Moet de kwaliteit van leven hier niet mede in de afweging betrokken worden? Mogen de kosten hierin ook betrokken worden? Wie heeft in deze de belangrijkste of zelfs beslissende stem, de betrokkene zelf, de familie/mantelzorgers, de arts, de overheid of de zorgverzekeraar?
Deze lezing werd muzikaal omlijst door Rhea Knipscheer onder begeleiding van pianist/organist Peter van Korlaar.